HR: mogelijk om (bij hoofdelijke veroordeling) deel van kosten BP in mindering te brengen op ontnemingsbedrag
/Hoge Raad 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:8
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 29 september 2014 de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 111.546,79.
Het hof heeft het volgende overwogen:
“b. Verschillende uitgaven
De raadsvrouw heeft deze posten betwist door te stellen dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt hoe deze bedragen tot stand zijn gekomen en op welke feiten en omstandigheden deze bedragen zijn gebaseerd. Meer specifiek heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de uitgaven voor stortingen zijn gedaan voor anderen met geld van anderen en dat de uitgaven voor sieraden liggen vóór de data waarop de ten aanzien van de veroordeelde bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. De raadsvrouw heeft verzocht al deze posten buiten beschouwing te laten bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en om die reden de vordering van € 117.743,83 te verminderen met € 34.744,-.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2003, opgemaakt door [verbalisant 2] (1.3 van het dossier), in onderling verband en samenhang bezien met de daarbij behorende bijlagen, is het hof van oordeel dat de raadsvrouw haar betwisting, ook ten aanzien van de specifieke betwisting van de post “uitgaven voor stortingen” onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft onderbouwd. Nu de raadsvrouw de in genoemd proces-verbaal opgenomen gevolgtrekkingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal het hof van die berekeningen en aannames uitgaan bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ten aanzien van hetgeen de raadsvrouwe aanvoert ten aanzien van de post “sieraden” overweegt het hof dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet enkel is gebaseerd op de bewezenverklaarde feiten, doch op een vermogensvergelijking waarbij naar het oordeel van het hof omtrent het wederrechtelijk verkregen voordeel uit soortgelijke en/of andere feiten voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan. Aldus kunnen ook de uitgaven voor de sieraden bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden betrokken.
c. Inkomsten uit de ABW (€ 13.816,-)
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2003, opgemaakt door [verbalisant 2] (1.3 van het dossier), in onderling verband en samenhang beschouwd met de daarbij behorende bijlagen, en bij gebreke van een voldoende concrete en gemotiveerde betwisting van de zijde van de veroordeelde, zal het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van de aannames en berekeningen ten aanzien van deze post zoals deze blijken uit voornoemd proces-verbaal.”
Middel
Het eerste middel behelst de klacht dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
In het arrest HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, NJ 2013/544, is het volgende overwogen en beslist.
(i) Krachtens art. 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv (in eerste aanleg) en art. 511g, tweede lid, Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.
(ii) Als wettig bewijsmiddel zal veelal een (in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek opgesteld) financieel rapport in het geding zijn gebracht met een beredeneerde, al dan niet door de methode van vermogensvergelijking verkregen, begroting van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. Een dergelijk rapport is doorgaans zo ingericht dat daarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de verschillende posten die door de opsteller(s) van het rapport aan het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd.
In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een financieel rapport als zojuist bedoeld te doen berusten.
(iii) Indien en voor zover een in het financieel rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen en die gevolgtrekking - blijkens vaststelling door de rechter - door of namens de betrokkene niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, kan de rechter bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport.
(iv) Indien door of namens de betrokkene zo een gevolgtrekking wel voldoende gemotiveerd is betwist, dienen aan de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel nadere eisen te worden gesteld. In dat geval zal de rechter in zijn overwegingen met betrekking tot die schatting moeten motiveren op grond waarvan hij ondanks hetgeen door of namens de betrokkene tegen die gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd, die gevolgtrekking aanvaardt. Indien de rechter de aan het financieel rapport of aan andere wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, die hij bij zijn oordeel daaromtrent betrekt en die redengevend zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in de overwegingen (samengevat) weergeeft onder nauwkeurige vermelding van de vindplaatsen daarvan, is aan de uit art. 359, derde lid, Sv voortvloeiende verplichting voldaan.
Het Hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het verschil tussen de legale inkomsten van de betrokkene en de door hem gedane uitgaven. Het middel bevat allereerst de klacht dat het Hof de schatting van het bedrag van de legale inkomsten ontoereikend heeft gemotiveerd.
Het Hof heeft de schatting van het bedrag van de legale inkomsten ter hoogte van € 13.816,- gebaseerd op het bedrag aan de "inkomsten uit de ABW" die door de betrokkene zijn genoten. Daartoe heeft het Hof verwezen naar het als bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van [verbalisant 2] inzake de inkomsten en uitgaven van de betrokkene. Het Hof heeft vastgesteld dat de op die inkomsten betrekking hebbende gevolgtrekking in dit proces-verbaal namens de betrokkene onvoldoende concreet gemotiveerd is betwist.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat voormeld proces-verbaal niet als gevolgtrekking inhoudt dat aan de betrokkene een bedrag van in totaal € 13.816,- is uitgekeerd terwijl het evenmin inhoudt hoe vaak aan betrokkene een bedrag van € 628,- is uitgekeerd, is het oordeel van het Hof dat de betrokkene € 13.816,- heeft genoten aan inkomsten uit de ABW niet toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat het Hof in zijn hiervoor onder 2.2.1 weergegeven overweging heeft verwezen naar de bij dat proces-verbaal behorende bijlagen, omdat een specificatie van de van belang zijnde bijlagen ontbreekt.
Ook overigens biedt 's Hofs bewijsvoering geen steun aan 's Hofs vaststelling dat de betrokkene € 13.816,- heeft genoten aan inkomsten uit de ABW, nu daarin niet met voldoende nauwkeurigheid de bewijsmiddelen zijn aangeduid waaraan de voor de vaststelling van meergenoemd bedrag van € 13.816,- relevante gegevens zijn ontleend.
Het middel klaagt voorts dat het Hof de schatting van het bedrag van de dagelijkse uitgaven, de bijzondere uitgaven en de money transfers ontoereikend heeft gemotiveerd.
Het Hof heeft de schatting van het bedrag van de dagelijkse uitgaven, de bijzondere uitgaven en de uitgaven voor money transfers - door het Hof tezamen aangeduid als 'verschillende uitgaven' - gebaseerd op het als bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van [verbalisant 2] inzake de inkomsten en uitgaven van de betrokkene. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat de op die uitgaven betrekking hebbende gevolgtrekking in dit proces-verbaal namens de betrokkene onvoldoende concreet gemotiveerd is betwist. In het midden kan blijven of, zoals door de steller van het middel wordt betoogd, het oordeel van het Hof dat de post "uitgaven voor stortingen" (waarmee kennelijk wordt gedoeld op de money transfers) onvoldoende concreet is betwist, onbegrijpelijk is, omdat ook indien dat oordeel van het Hof tot uitgangspunt wordt genomen, de schatting van het bedrag van de verschillende uitgaven ontoereikend is gemotiveerd. Daarvoor is het navolgende van belang.
Het Hof heeft de schatting van het bedrag van de dagelijkse uitgaven, de bijzondere uitgaven en de money transfers ontoereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat in het als bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van [verbalisant 2] in onvoldoende mate de gegevens zijn vermeld op grond waarvan de gevolgtrekking is gemaakt omtrent het bedrag van die uitgaven. In relatie tot het bedrag van de dagelijkse uitgaven ter hoogte van € 14.024,- ontbreken in het bijzonder de gehanteerde referentiebudgetten van het NIBUD, terwijl evenmin met voldoende nauwkeurigheid de bewijsmiddelen zijn aangeduid waaraan de gegevens zijn ontleend die relevant zijn voor de omvang van de bestedingen voor kleding, schoenen en het gebruik van mobiele telefoons. Daaraan doet niet af dat het Hof in zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overweging heeft verwezen naar de bij dat proces-verbaal behorende bijlagen, omdat een specificatie van de van belang zijnde bijlagen ontbreekt. Wat betreft het bedrag van de bijzondere uitgaven worden in het genoemde proces-verbaal van [verbalisant 2] twee verschillende bedragen genoemd ‒ in de rubriek 'Bijzondere uitgaven' een bedrag van € 6.862,- en in de rubriek 'Samenvattend' een bedrag van € 7.012,- ‒ zonder dat het Hof heeft gemotiveerd waarom het bij de schatting van het voordeel is uitgegaan van het laatstgenoemde bedrag. Met betrekking tot de money transfers wordt in het genoemde proces-verbaal van [verbalisant 2] melding gemaakt van 'de informatie zoals beschikbaar gesteld door het Grens Wissel Kantoor' omtrent money transfers naar Brazilië en Spanje. Bewijsmiddel 3 betreft twee exemplaren van een 'GWK Money Transfer Transactieoverzicht'. In het genoemde proces-verbaal van [verbalisant 2] staat evenwel niet vermeld op welke wijze de opsteller daarvan op basis van die transactieoverzichten tot het bedrag van € 904,- is gekomen, terwijl dat bedrag evenmin rechtstreeks uit de transactieoverzichten kan volgen.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.