HR over "schuld" in de zin van artikel 308 Sr
/Hoge Raad 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952 Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 7 februari 2013 de verdachte vrijgesproken van het haar onder 1 tenlastegelegde primair opzettelijke uitdeling van schadelijke waar (art. 174 Sr), subsidiair mishandeling (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge hebbend (art. 300, eerste en tweede lid, Sr) en meer subsidiair zwaar lichamelijk letsel door schuld (art. 308 Sr).
Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Bij de beoordeling van het meer subsidiair tenlastegelegde, of het - kort gezegd - aan verdachtes schuld is te wijten dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel, dan wel lichamelijk letsel als genoemd in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelopen, doordat de verdachte drugs aan [betrokkene 1] heeft verstrekt, gaat het met name om de vraag of van die verstrekking van de speed aan de verdachte een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Het hof dient bij deze beoordeling uit te gaan van de gemiddelde mens en in dit geval van de gemiddelde drugsgebruiker.
Het hof stelt in dit kader vast dat de verdachte vaker drugs gebruikte, ook door speed in vloeipapier te doen, er een bolletje van te maken en dit vervolgens door te slikken. Een dergelijke 'speedbom' was volgens haar verklaring bij de politie op 24 februari 2010 dan groter dan een erwt, maar kleiner dan een knikker. Uit de verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) blijkt dat de speed die zij die dag van verdachte te gebruiken hebben gekregen op soortgelijke wijze was 'klaargemaakt'. Zoals hierboven reeds overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat zij op 22 februari 2010 speed in huis had en die dag zelf ook speed gebruikt had; dit wordt bevestigd door [betrokkene 1], die bij de rechter-commissaris op 22 oktober 2010 heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte die dag stijf stond van de drugs.
Het hof acht het feit dat de verdachte zelf die dag speed heeft gebruikt een belangrijk gegeven en gaat ervan uit dat de verdachte aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] speed uit dezelfde voorraad heeft verstrekt, als zij op die dag zelf heeft gebruikt, nu er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte, die naar eigen zeggen regelmatig drugs gebruikte en derhalve gezien kan worden als een gemiddelde drugsgebruiker, er kennelijk vanuit is gegaan dat verstrekking van een 'speedbom' aan [betrokkene 1] niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag. Niet is komen vast te staan dat zij op dit punt beter had moeten weten. Bij gebreke van voldoende bewijs voor 'schuld' in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht zal verdachte daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken."
Verdachte is wel veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand ter zake van het onder 2 tenlastegelegde opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Middel
Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde dat er geen sprake is van 'schuld' in de zin van art. 308 Sr.
Beoordeling Hoge Raad
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte kennelijk ervan is uitgegaan dat verstrekking van een (amfetamine bevattende) 'speedbom' aan betrokkene 1 niet een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag en dat niet is komen vast te staan dat de verdachte op dit punt beter had moeten weten.
Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. In aanmerking genomen (i) dat de stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waartoe ook amfetamine behoort, door de wetgever worden beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert; en (ii) dat de verdachte, die door het Hof wordt gezien als een "gemiddelde drugsgebruiker" de amfetamine heeft verstrekt aan een minderjarige persoon had het Hof nader moeten motiveren op grond van welke feiten en omstandigheden de verdachte ervan mocht uitgaan dat het verstrekken van een "speedbom" aan die persoon niet een onaanvaardbaar risico met zich bracht.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.