HR over vereiste (voorwaardelijk) opzet van medeplichtige

Hoge Raad 8 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:516

De verdachte wordt vervolgd voor medeplichtigheid aan een gewelddadige diefstal met dodelijke afloop. Een medeverdachte heeft op 26 februari 2020 een slachtoffer bestolen, waarbij geweld is gebruikt en het slachtoffer om het leven is gekomen. De verdachte heeft via WhatsApp gecommuniceerd met het slachtoffer, zich daarbij voorgedaan als de medeverdachte en hem op de hoogte gehouden van diens komst. Daarmee heeft zij volgens het hof de diefstal bevorderd en vergemakkelijkt.

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat de verdachte niet wist dat geweld zou worden gebruikt en haar derhalve partieel vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheden (geweld en dodelijk gevolg) bij de diefstal.

Middel

Het openbaar ministerie stelt in cassatie dat het hof ten onrechte een volledige opzetvereiste heeft aangenomen voor de strafverzwarende omstandigheden. Volgens het OM miskent het hof hiermee de regels over medeplichtigheid: het is niet vereist dat de opzet van de medeplichtige zich uitstrekt tot álle bestanddelen van het gronddelict, zolang er voldoende verband bestaat tussen het misdrijf waarop het opzet wél was gericht en het gronddelict als geheel.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat bij medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien de medeplichtige slechts opzettelijk heeft bijgedragen aan een deel daarvan. Wel moet er een voldoende verband bestaan tussen het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige was gericht (in dit geval de diefstal) en het gronddelict (diefstal met geweld en dodelijk gevolg). Dat verband kan onder meer blijken uit de aard van het gronddelict, de gedraging van de medeplichtige en de omstandigheden van het geval.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof miskend dat dit verband in deze zaak wél aanwezig is. De verdachte wist van het plan om het slachtoffer te bestelen en heeft dat actief ondersteund. Daarmee was haar opzet gericht op een essentieel onderdeel van het gronddelict. De gedeeltelijke vrijspraak – gebaseerd op het ontbreken van wetenschap van het geweld – is dus juridisch onjuist of althans onbegrijpelijk gemotiveerd.

2.3 Uit artikel 47, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat enerzijds ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond. Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van zo’n voldoende verband sprake is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Een algemene regel daarover laat zich dus lastig formuleren. In de regel zal echter kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, bijvoorbeeld bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van voldoende verband met het gronddelict. Daarbij zijn de aard van het gronddelict, de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang. (Vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471.)

2.4.1 Het hof heeft onder meer overwogen dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde, bij de medeplichtigheid betrokken strafverzwarende omstandigheden en het daaraan verbonden dodelijke gevolg, omdat niet is komen vast te staan “dat de verdachte enige wetenschap had ten tijde van het tenlastegelegde van het door [medeverdachte] toegepaste geweld”. Voor zover het hof daarmee als zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat voor bewezenverklaring van de tenlastegelegde medeplichtigheid aan diefstal die, onder meer, is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, is vereist dat kan worden bewezenverklaard dat het opzet van de verdachte zich uitstrekt tot dat geweld of die bedreiging met geweld, heeft het hof miskend wat onder 2.3 is vooropgesteld en heeft het met de gedeeltelijke vrijspraak de grondslag van de tenlastelegging verlaten.

2.4.2 Voor zover het hof dit niet heeft miskend, heeft het hof zijn oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheden en het daaraan verbonden dodelijke gevolg, ontoereikend gemotiveerd. De bewijsvoering van het hof houdt in dat de verdachte wist van het plan van [medeverdachte] om het slachtoffer te bestelen. Het hof heeft verder overwogen dat het opzet van de verdachte in elk geval was gericht op het behulpzaam zijn van [medeverdachte] bij de diefstal en dus op een deel van de door [medeverdachte] verrichte handelingen. Nu daarin ligt besloten dat die diefstal voldoende verband houdt met het gronddelict waarop de tenlastelegging betrekking heeft – te weten: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft – is het op dit punt anders luidende oordeel van het hof niet begrijpelijk.

Toch leidt dit verzuim niet tot cassatie. De Hoge Raad overweegt dat in geval van medeplichtigheid bij het bepalen van de straf slechts die handelingen in aanmerking worden genomen die door de medeplichtige opzettelijk zijn vergemakkelijkt of bevorderd, inclusief hun gevolgen (artikel 49 lid 4 Sr). Het hof heeft dat niet miskend en de straf is dus niet in strijd met de wet vastgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^