HR over wederrechtelijk verkregen voordeel uit gewoontewitwassen
/Hoge Raad 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2502
Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 14 september 2016 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 60.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in:
"Het eerder genoemde door de rechtbank Rotterdam (...)
gewezen vonnis is inmiddels onherroepelijk. Ook in hoger beroep wordt er derhalve van uitgegaan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoonte-witwassen zoals door de rechtbank bewezenverklaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de veroordeelde uit het onder 1 bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof - evenals de advocaat-generaal - uit van de onder feit 1, onderdeel A en B, bewezenverklaarde transacties. De transacties die door de veroordeelde zelf zijn verzonden en ontvangen (genoemd onder A in de bewezenverklaring) rekent het hof geheel aan de veroordeelde toe.
Ter zake van de transacties waarbij de veroordeelde anderen geldbedragen heeft laten verzenden en ontvangen (genoemd onder B in de bewezenverklaring) overweegt het hof, dat nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk zelf heeft beschikt over bedoelde geldbedragen, het hof het naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk acht dat de veroordeelde per transactie een bedrag van € 75,- heeft ontvangen.
Middel
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen "uit" het in de strafzaak bewezenverklaarde 'medeplegen van gewoontewitwassen' ontoereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is onder 1 bewezenverklaard dat de betrokkene zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan (A) het voorhanden hebben van geld door dit geld via money-transfers te verzenden of te ontvangen en (B) van geld de herkomst heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op dat geld was door dat geld via money-transfers te laten verzenden en/of te laten ontvangen, van welk geld de betrokkene en zijn medeveroordeelden wisten dat dit afkomstig was uit enig misdrijf. Dat feit is gekwalificeerd als 'medeplegen van gewoontewitwassen'.
In de overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat dit witwassen tot het door de betrokkene wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid en dat voordeel geschat op € 62.064,50 en vervolgens afgerond op € 60.000,-. Het oordeel van het Hof berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezenverklaring onder (A) genoemde geldbedragen tot een bedrag van € 61.464,50, nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde feit 'medeplegen van gewoontewitwassen' waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen. Die opvatting is niet juist (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293). Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de betrokkene daadwerkelijk tot het bedrag van € 61.464,50 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.