HR stelt prejudiciële vragen over prospectusplicht op executoriale verkoop van effecten
/Hoge Raad 28 september 2012, LJN BW7006 (Civiele Kamer) De Hoge Raad zal allereerst aan het HvJEU de vraag voorleggen of art. 3 lid 1 van de Prospectusrichtlijn zo moet worden uitgelegd dat de daarin opgenomen prospectusplicht in beginsel (dat wil zeggen afgezien van de in de richtlijn opgenomen vrijstellingen en uitzonderingen voor bepaalde gevallen) ook van toepassing is op een executoriale verkoop van effecten.
Indien de Prospectusrichtlijn in beginsel ook van toepassing is op een executoriale verkoop van effecten, rijst vervolgens de vraag of de vrijstellingsbepaling van art. 53 lid 2 Vrijstellingsregeling Wft van toepassing is.
De Hoge Raad stelt daartoe de volgende vragen:
(a) Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, dient dan het begrip "de totale tegenwaarde van de aanbieding" als bedoeld in art. 1 lid 2, punt h, van de Prospectusrichtlijn, aldus te worden uitgelegd dat bij een executoriale verkoop van effecten uitgegaan moet worden van de, met inachtneming van het bijzondere karakter van een executieverkoop, redelijkerwijs te verwachten opbrengst, ook indien de redelijkerwijs te verwachten opbrengst aanzienlijk onder de waarde in het economisch verkeer ligt?
(b)Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, maar het antwoord op vraag 2(a) ontkennend luidt, hoe moet dan "de totale tegenwaarde van de aanbieding" als bedoeld in art. 1 lid 2, punt h, van de Prospectusrichtlijn uitgelegd worden, in het bijzonder bij een executoriale verkoop van effecten?
Lees hier de volledige uitspraak.