HR wijst overzichtsarrest in verband met het op 1 juli 2012 in werking getreden art. 80a RO: de mogelijkheid om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
/1. De Hoge Raad kan, gehoord de procureur-generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
2. De Hoge Raad neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid niet dan nadat de Hoge Raad kennis heeft genomen van:
(...)
b. de schriftuur, houdende de middelen van cassatie, bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering; dan wel
(...)
3. Het beroep in cassatie wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.
4. Indien de Hoge Raad toepassing geeft aan het eerste lid, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
Met dit wetsvoorstel wordt een versterking van de cassatierechtspraak beoogd door andere en nieuwe eisen te stellen aan advocaten die als procesvertegenwoordiger optreden bij de Hoge Raad en door de introductie van de mogelijkheid tot niet-ontvankelijkverklaring van een cassatieberoep door de Hoge Raad aan het begin van de procedure. Het wetsvoorstel is erop gericht de Hoge Raad in staat te stellen zich als cassatierechter te concentreren op zijn kerntaken. Een adequate uitvoering van deze kerntaken staat onder druk door het instellen van cassatie in zaken die zich niet lenen voor een beoordeling in cassatie, en doordat sommige kwesties waarin een uitspraak van de Hoge Raad wenselijk is, de Hoge Raad niet of niet tijdig bereiken.
Een andere maatregel ter versterking van de cassatierechtspraak is de introductie van een afdoeningsmodaliteit die verder gaat dan het huidige art. 81 Wet RO. Art. 81 Wet RO biedt de Hoge Raad de mogelijkheid om de motivering van de verwerping van een cassatiemiddel te beperken tot het oordeel dat de daarin aangevoerde klacht niet "tot cassatie kan leiden en niet noopt tot de beantwoording van vragen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling".
Art. 81 Wet RO heeft in de afgelopen jaren een belangrijke functie vervuld in het beheersbaar houden van de werklast van de Hoge Raad. In ongeveer de helft van de zaken past de Hoge Raad thans art. 81 Wet RO toe. De grenzen van deze toepassing zijn echter in zicht. Art. 81 Wet RO vindt bovendien pas aan het einde van de cassatieprocedure toepassing, en daarbij (in burgerlijke zaken en strafzaken altijd) na een conclusie van de procureur-generaal, terwijl het voor zowel de procespartijen als de cassatierechter een aanmerkelijke verlichting zou zijn wanneer kansloze zaken eerder in het proces en op een eenvoudige wijze kunnen worden afgedaan.
Alle zaken waarvan al bij het begin van de procedure kan worden vastgesteld dat de klachten klaarblijkelijk geen kans van slagen hebben of dat de insteller klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, zodat een behandeling van de aangevoerde klachten in cassatie niet is gerechtvaardigd, zou de Hoge Raad zo spoedig mogelijk na binnenkomst moeten kunnen afdoen. De invoering van een dergelijke versnelde afdoening ligt in de lijn van een ontwikkeling die is ingezet met de invoering van art. 81 (destijds 101a) Wet RO. Zij is thans noodzakelijk omdat de Hoge Raad en het parket worden geconfronteerd met een - per sector in aantal verschillend - aanmerkelijk aantal cassatieberoepen waarin geen vragen aan de orde zijn waarvan de beantwoording in het belang is van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, terwijl evenmin een belangrijk aspect van rechtsbescherming aan de orde is. Deze zaken moeten op een zo snel en eenvoudig mogelijke wijze kunnen worden afgedaan, onder meer om deze zaken een zo gering mogelijk beslag te laten leggen op de beperkte capaciteit van de Hoge Raad en het parket.
Bij de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep om reden dat "de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep", kan allereerst worden gedacht aan een cassatieberoep tegen een beslissing die degene die het beroep heeft ingesteld niet belast, bijvoorbeeld het beroep van een verdachte tegen de nietigverklaring van de dagvaarding of tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Ook voorheen werd het beroep in dat soort gevallen wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard. De invoering van art. 80a RO brengt daarin dus op zichzelf geen wijziging.
Art. 80a RO brengt wel verandering als het gaat om gevallen waarin tot nu toe een verzuim tot vernietiging van de bestreden uitspraak noopte, terwijl degene die het cassatieberoep had ingesteld in wezen niet voldoende in rechte te respecteren belang had bij die vernietiging en bij een eventuele nieuwe behandeling na de terug- of verwijzing van de zaak. Daarbij moet worden aangetekend dat de enkele mogelijkheid - dus los van de reden van de gegrondbevinding van het beroep - dat alsdan een andere, mogelijk gunstiger uitspraak wordt gedaan (bijvoorbeeld een lagere straf in verband met de duur van de procedure voor en na de ver- of terugwijzing van de zaak of in verband met gewijzigde persoonlijke omstandigheden) niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang bij cassatie.
- het verzuim inzake de in art. 27 Sr bedoelde aftrek;
- het verzuim op de voet van art. 353 Sv te beslissen over het beslag;
- het verzuim inzake de vermelding van de in art. 358, vierde lid, Sv bedoelde wettelijke voorschriften;
- het verzuim inzake de aanhechting van de juiste, zich in het dossier bevindende stukken aan de uitspraak, bijvoorbeeld de tenlastelegging en de vordering van het openbaar ministerie in verband met het voorschrift van art. 359, eerste lid, Sv;
- het verzuim de zaak op de voet van art. 495b, eerste lid, Sv achter gesloten deuren te behandelen, terwijl de verdachte ten tijde van die behandeling meerderjarig was.
Benadeelde partij
Ingevolge het eerste lid van art. 80a RO kan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard op de grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Gelet daarop mag in voorkomende gevallen waarin dat belang niet evident is, van de raadsman en het openbaar ministerie in redelijkheid worden verlangd dat de schriftuur een toelichting bevat met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en dus ook het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak. Ook dat volgt uit de in de memorie van toelichting benadrukte noodzaak van verbetering van de kwaliteit van de cassatieschrifturen.
Mede gelet hierop moet volgens de Hoge Raad worden aangenomen dat art. 80a RO zich op zichzelf leent voor toepassing in alle ten tijde van de inwerkingtreding van die bepaling bij de Hoge Raad aanhangige strafzaken. De advocatuur en het openbaar ministerie behoefden evenwel vóór 1 juli 2012 bij de indiening van de schriftuur geen rekening ermee te houden dat het beroep niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard op de in art. 80a RO vermelde gronden. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding art. 80a RO eerst toe te passen in zaken waarin de cassatieschriftuur is ingekomen op of na 1 juli 2012.
Teneinde de advocatuur en het openbaar ministerie voldoende tijd en gelegenheid te geven zich in te stellen op de uitleg en invulling die in het onderhavige arrest aan die bepaling is gegeven, zal de Hoge Raad daarnaast in zaken waarin de cassatieschriftuur vóór 1 oktober 2012 is ingekomen, terughoudendheid betrachten bij het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep op de in art. 80a RO genoemde gronden.