Huurmakelaar speelde faciliterende rol in witwassen huurpenningen en creëren van schijnconstructies
/Rechtbank Rotterdam 30 juli 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7872
De verdachte heeft als huurmakelaar tegen contante betaling woningen verhuurd aan anderen en vele contante betalingen vervolgens op bankrekening gestort en doorbetaald. De verdachte heeft samen met anderen ook valse huurovereenkomsten opgesteld, waardoor naar de verhurende eigenaren van de woningen of naar gemeentelijke instanties de schijn werd opgeworpen dat deze woningen ook daadwerkelijk door de betreffende particulieren werden bewoond. Feitelijk werden de woningen door andere personen gebruikt om daarin goederen als drugs, crimineel geld en wapens op te slaan en die goederen zo buiten het zicht van politie en justitie te houden of als postadres gebruikt. Ook heeft de verdachte een huurovereenkomst met een vals huurbedrag opgesteld. De huurpenningen waren van criminele herkomst.
De verdachte vervulde een faciliterende rol in het witwassen van de contante huurpenningen en het creëren van schijnconstructies, waardoor enerzijds criminelen uit het zicht van politie en justitie konden blijven en anderzijds personen onterecht aanspraak konden maken op bijvoorbeeld huurtoeslag.
Feit 1
In de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 januari 2021 bemiddelde de verdachte via verschillende van ‘zijn’ ondernemingen bij de verhuur van een groot aantal panden. In die rol ontving de verdachte huurpenningen en borgsommen van de huurders. Deze huur en borg werd door de huurders in (heel) veel gevallen contant voldaan. De verdachte betaalde deze grote contante geldbedragen via diverse bankrekeningen door aan de eigenaren van de panden. Op deze manier heeft de verdachte grote contante geldbedragen voorhanden gehad en omgezet.
Standpunt officier van justitie
De geldbedragen zijn van misdrijf afkomstig en de verdachte wist hiervan. Zij heeft - samengevat - daarvoor het volgende aangevoerd.
In een groot aantal woningen die de verdachte verhuurde zijn grote hoeveelheden verdovende middelen, aan verdovende middelen gerelateerde voorwerpen, verborgen ruimtes, grote hoeveelheden contant geld, geldmachines of wapens aangetroffen. Daarnaast waren de personen die verbleven in de woningen of de woningen feitelijk huurden in een groot aantal gevallen mensen met antecedenten voor vuurwapenbezit en verdovende middelenhandel. Bovendien beschikten deze mensen niet over een legale bron van inkomsten in Nederland. De formeel ingeschrevenen op genoemde adressen woonden elders. De huurpenningen werden aan de verdachte grotendeels contant voldaan. Dit alles maakt dat vastgesteld kan worden dat de feitelijke huurders zich bezig hielden met strafbare feiten zoals de handel in verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in verdovende middelen inkomsten worden gegenereerd. Nu niet is komen vast te staan - mede door het ontbreken van de juiste papieren in de administratie van naam verdachte - dat de huurders legale inkomsten genoten, kan het niet anders zijn dat de huurpenningen en borg die voldaan zijn middels contante betalingen van misdrijf afkomstig zijn.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Voor zover van belang heeft de verdediging daartoe aangevoerd dat een deel van de geldbedragen afkomstig is uit geldlening. Hiervan bestond een deel uit biljetten van € 500 die legaal van een verzekeringsmaatschappij zijn verkregen. Voor het overige zijn de geldbedragen huuropbrengsten uit kamerverhuur aan arbeidsmigranten en ‘expats’. Deze verklaring is door de verdachte in een eerder stadium van het proces naar voren gebracht. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om deze verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is te onderzoeken. Dit is door de officier van justitie nagelaten. Bovendien wist de verdachte niet van de mogelijke criminele herkomst van de geldbedragen. Het betrof maar enkele panden waar strafbare feiten zijn gepleegd en de verdachte had hiervan pas achteraf wetenschap.
Beoordeling
Zoals uit de ‘inleiding’ volgt staat niet ter discussie dat de verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet. De vragen die voor beantwoording van de bewijsvraag en gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging moeten worden beantwoord zijn daarom:
a) Zijn de geldbedragen afkomstig uit enig misdrijf?
b) Zo ja, wist de verdachte daarvan of moest hij dat redelijkerwijs vermoeden?
Ad a) Afkomstig uit enig misdrijf
Op grond van beschikbare bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat er een rechtstreeks verband is tussen de geldbedragen en een nauwkeurig aan te duiden misdrijf en/of wie, wanneer en waar dat misdrijf concreet heeft of is begaan. Een andere voldoende bewijsgrondslag zou kunnen zijn dat op grond van de bewijsmiddelen rechtstreeks de conclusie wordt getrokken dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarvan is evenmin sprake.
Dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn, kan ook via de weg van een bewijsvermoeden worden geconstrueerd. Als door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (bewijsvermoeden), mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Als zo’n verklaring door de verdachte niet wordt gegeven, kan dat een rol spelen bij de bewijsoverwegingen. Belangrijk daarbij is dat een en ander niet inhoudt dat de verdachte aannemelijk moet maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Feiten en omstandigheden bewijsvermoeden
In en gedurende de genoemde periode zijn - als gezegd - geldbedragen van huurders van een groot aantal woningen door de verdachte contant ontvangen. Grote contante geldbedragen vormen in het algemeen in het geldverkeer een eerste aanwijzing van een bewijsvermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben. Dat vermoeden wordt versterkt doordat sommige van de geldbedragen voor een deel bestonden uit biljetten van € 500 (in totaal ruim een ton). Dergelijke biljetten zijn in het legale circuit nauwelijks voorhanden. Op basis van deze algemeen bekende feiten en omstandigheden zou het bewijsvermoeden al kunnen worden gehaald. Dat is in ieder geval zo wanneer daarbij wordt betrokken dat in de genoemde periode een (groot) aantal panden die de verdachte verhuurde, uiteindelijk panden bleken waar op enige wijze (grootschalige) criminele activiteiten werden ontplooid in de sfeer van verdovende middelen.
Verklaring van de verdachte
Gelet op het bewijsvermoeden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De hierboven weergegeven verklaring van de verdachte dat een deel van de geldbedragen (waaronder biljetten van € 500) afkomstig is uit geldlening en voor het overige afkomstig is uit huuropbrengsten uit kamerverhuur aan arbeidsmigranten en ‘expats’ is voor een (beperkt) deel zo‘n verklaring. Niet onaannemelijk is dat in de verhuurwereld waarin de verdachte zijn zaken deed in sommige gevallen sprake kan zijn van contante huurbetaling zoals bij arbeidsmigranten of huurder die onder bewind staan.
Toch is die verklaring van de verdachte niet afdoende. Hiermee heeft de verdachte geen verklaring gegeven voor de (legale) herkomst van huuropbrengsten die zagen op de vele panden waar strafbare feiten zijn gepleegd of waar mensen met criminele antecedenten verbleven. Dit betekent dat het vermoeden dat ziet op een deel van de contante geldbedragen niet is ontkracht, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat in elk geval een substantieel deel van de contante geldbedragen van misdrijf afkomstig is.
Ad b) Wetenschap verdachte
De verdachte wist van de genoemde misstanden in veel van zijn panden en wist ook van het anonieme verblijf van de gebruikers van deze panden, doordat hij had geregeld dat anderen op deze adressen stonden ingeschreven. Bovendien krijgt een en ander enige kleur door de hierna te bespreken betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen van de verkoop van cocaïne. De wetenschap van de misstanden in de panden tegen die achtergrond maakt nog niet de verdachte wist dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Wel kan worden geoordeeld dat hij minst genomen dat steeds redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Conclusie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van substantiële geldbedragen.
Feit 2
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte niet opzettelijk huurovereenkomsten dan wel verhuurdersverklaringen heeft opgemaakt met de bedoeling om daarmee een schijnwerkelijkheid in het leven te roepen. Daarom moet de verdachte worden vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft huurovereenkomsten laten opmaken met daarin een ingangsdatum en contractduur voor verschillende personen die een kamer zouden gaan huren in één van de woningen die het Bedrijf van de verdachte verhuurde. De ‘huurders’ hadden een postadres nodig en hebben nooit op het adres gewoond dat wordt genoemd in de desbetreffende huurovereenkomst. Voor het postadres werd maandelijks een vergoeding betaald aan het Bedrijf van de verdachte.
Beoordeling
Op grond van de genoemde feiten omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte samen met een of meer anderen valselijk huurovereenkomsten heeft laten opmaken, een valsheid die erin heeft bestaan dat de dat de zogenaamde huurders op geen enkel moment daadwerkelijk een kamer of woning hebben gehuurd of bewoond en het dus bleek te gaan om fictieve of postadressen.
De verklaring van de verdachte dat hij alvast huurcontracten heeft afgesloten in afwachting van de uitkomsten van de uitkeringsaanvragen van de beoogd huurders is tegen het licht van het voorgaande niet geloofwaardig. De getuigen verbleven niet op de huuradressen en huurden deze panden niet daadwerkelijk.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Feit 3
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat verdachte in lijn met de uitgangspunten van de belastingdienst voor de aanvraag van huurtoeslag een huurovereenkomst heeft laten opmaken dat uitging van een zogenaamde kale huurprijs. In de tweede huurovereenkomst die de verdachte heeft laten opmaken werd uitgegaan van een maandelijks huurbedrag inclusief kosten voor het gebruik van meubilair.
Feiten en omstandigheden
Er bestaan twee overeenkomsten voor de huur van een woning aan de adres 11. De huurovereenkomsten komen voor in de administratie in een kantoorpand van (de onderneming van) de verdachte. De overeenkomsten zijn ondertekend en opgemaakt tussen het Bedrijf naam Bedrijf 3 en naam persoon 10. Beide huurovereenkomsten zijn identiek, met uitzondering van de maandelijkse huurprijs die vermeld wordt. In het eerste huurcontract betreft de huurprijs voor de woning € 1000 en in het andere contract € 700 per maand. In de administratie bevindt zich ook een verklaring waarin te lezen valt dat naam Bedrijf 3 en naam persoon 10 een huurbedrag van € 1000 zijn overeengekomen. Het huurbedrag van € 700 staat enkel vermeld zodat huurtoeslag aangevraagd kan worden. Getuige naam getuige heeft verklaard dat huurders soms twee contracten kregen, waaronder een “huurtoeslag contract”.
Beoordeling
Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder op de aangetroffen huurovereenkomsten en op de door naam Bedrijf 3 en naam persoon 10 ondertekende verklaring, is de rechtbank van oordeel dat de huurovereenkomst waarin een huurprijs wordt benoemd van € 700 niet de werkelijke huursituatie weergeeft. De huurovereenkomsten zijn, met uitzondering van de maandelijkse huurprijs, identiek en er staat in de overeenkomsten niets vermeld over verschillen in de huurprijs als gevolg van (service)kosten voor het meubilair. De rechtbank is van oordeel dat de twee versies van de huurovereenkomsten zijn opgemaakt met de bedoeling naam persoon 10 te faciliteren bij de aanvraag van huurtoeslag. Bij de aanvraag van huurtoeslag is de overeenkomst met de lagere huurprijs gebruikt. De verdachte heeft de huurovereenkomsten samen met een of meer anderen laten opmaken.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Feit 4
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat het bewijs uitsluitend is gebaseerd op de aangetroffen Sky-ECC telefoon met ID ID-naam 2 (Apple telefoon), maar dat de tekstberichten die daarop zichtbaar zijn niet door de verdachte zijn verzonden. Op de zich daarop bevindende audioberichten is de stem van de verdachte te horen en op de foto’s is de hand van verdachte zichtbaar. Deze audioberichten en foto’s zijn wel door de verdachte gemaakt, maar niet met de Apple telefoon. De verdachte heeft deze gestuurd naar de daadwerkelijke gebruiker van de Apple telefoon.
Beoordeling
De verdachte heeft op 29 mei 2020 twee telefoons in gebruik waaronder de Apple telefoon. Deze telefoons stralen dezelfde zendmastgegevens en maken dezelfde reisbewegingen. Op 8 februari 2020 is een foto verstuurd van een blok, vermoedelijk cocaïne, waarop de hand van de verdachte zichtbaar is. Ook op 20 februari worden met deze telefoon foto’s van vermoedelijk cocaïne verzonden. Op meerdere data in maart worden met deze telefoon gesprekken gevoerd die gelieerd zijn aan de verdachte, onder meer over een woning van de onderneming van de verdachte aan de adres 3, waarin later een hoeveelheid cocaïne wordt aangetroffen. De Apple telefoon is dus (steeds) bij de verdachte in gebruik geweest en is hij ook degene die daarmee de voorbereidende handelingen heeft verricht die waren gericht op een cocaïnedeal.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Feit 1 subsidiair: Schuldwitwassen, meermalen gepleegd
Feit 2: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 3: Valsheid in geschrift
Feit 4:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden of te bevorderen, zich gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en een voorwerp en stof voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.