HvJ-EU: een derde heeft bij inbeslagname van zijn goederen het recht om deel te nemen aan de inbeslagnameprocedure

HvJ-EU 21 oktober 2021, C-845/19 en C-863/19, DR en TS.

Het EU-recht verzet zich tegen een nationale regeling op grond waarvan goederen die beweerdelijk toebehoren aan een andere persoon dan de pleger van het strafbare feit, in beslag worden genomen zonder dat deze persoon het recht heeft om als partij aan de procedure tot inbeslagname deel te kunnen nemen. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen een Bulgaarse rechter.

Achtergrond

DR en TS zijn Bulgaarse staatsburgers. Zij zijn strafrechtelijk veroordeeld omdat zij in februari 2019 in Varna (Bulgarije) zonder vergunning in het bezit waren van zeer gevaarlijke middelen met het oog op het distribueren daarvan. Na die veroordeling heeft het Bulgaarse openbaar ministerie een Bulgaarse rechter verzocht om geldbedragen in beslag te nemen. Die geldbedragen waren ontdekt tijdens huiszoekingen in de woningen van DR en TS.

Tijdens de terechtzitting hebben DR en TS verklaard dat de in beslag genomen geldbedragen toebehoorden aan familieleden. Deze familieleden hebben niet als partij deel kunnen nemen aan de inbeslagnameprocedure, omdat het Bulgaarse recht daarin niet voorziet. De Bulgaarse rechter heeft geen toestemming gegeven voor de inbeslagname van de geldbedragen op grond van de overweging dat het strafbare feit waarvoor DR en TS waren veroordeeld geen economische voordelen kon opleveren. Hoewel er bewijzen waren dat zij ook verdovende middelen verkochten, zijn zij niet vervolgd voor de verkoop van verdovende middelen.

Het Bulgaarse openbaar ministerie is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de lagere rechter. Het openbaar ministerie is van mening dat de lagere rechter ten onrechte richtlijn 2014/42 niet in aanmerking heeft genomen. In die context wil de rechter in hoger beroep van het EU-Hof weten of voor de toepassing van richtlijn 2014/42 noodzakelijkerwijs sprake moet zijn van een grensoverschrijdende situatie. Daarnaast vraagt de rechter aan het EU-Hof wat de draagwijdte is van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, waarover een derde beschikt die beweert of van wie wordt beweerd dat hij de eigenaar is van een voorwerp dat in beslag wordt genomen.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt in de eerste plaats dat het bezit van verdovende middelen met het oog op het distribueren ervan binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/42 valt, zelfs indien alle elementen die inherent zijn aan het plegen van dat strafbare feit binnen één lidstaat zijn gesitueerd (interne situatie). De EU is namelijk op grond van artikel 83, lid 1, EU-Werkingsverdrag bevoegd om voorschriften ter bepaling van strafbare feiten en sancties op het gebied van illegale drugshandel vast te stellen. Onder die bevoegdheid vallen volgens het EU-Hof zowel interne als grensoverschrijdende situaties.

Het EU-Hof oordeelt in de tweede plaats dat richtlijn 2014/42 niet alleen voorziet in de inbeslagname van voorwerpen die een economisch voordeel vormen dat voortvloeit uit het strafbare feit waarvoor de pleger van dat strafbare feit is veroordeeld. Richtlijn 2014/42 voorziet volgens het EU-Hof ook in de inbeslagname van aan de dader toebehorende voorwerpen waarvan de rechter overtuigd is dat zij voortkomen uit andere criminele activiteiten.

In de derde plaats oordeelt het EU-Hof dat een derde – zoals de familieleden van TR en DS – het recht moet hebben om deel te kunnen nemen aan de inbeslagnameprocedure indien wordt overwogen om voorwerpen in beslag te nemen die (beweerdelijk) toebehoren aan die derde. Volgens het EU-Hof verplicht richtlijn 2014/42 de lidstaten namelijk om de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de personen tegen wie de inbeslagnamemaatregelen zijn gericht het recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte en een eerlijk proces. Onder die personen vallen ook derden die beweren of van wie wordt beweerd dat zij eigenaar zijn van de voorwerpen waarvan de inbeslagname wordt overwogen.

De derde moet bijvoorbeeld tijdens de gehele inbeslagnameprocedure toegang hebben tot een advocaat. Daarnaast hebben derden het recht om tijdens de procedure te worden gehoord en het recht om hun eigendom op te eisen van de voorwerpen waarop de inbeslagname betrekking heeft.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^