HvJ-EU: tenuitvoerlegging geldboete mag worden geweigerd wanneer die boete niet is betekend in een voor de ontvanger begrijpelijke taal
/HvJ-EU 6 oktober 2021, C-338/20 (DP)
Een autoriteit van een EU-lidstaat mag de tenuitvoerlegging van een in een andere EU-lidstaat opgelegde geldboete weigeren wanneer die geldboete niet aan de ontvanger is betekend in een taal die hij begrijpt. De ontvanger van de boete moet in begrijpelijke taal worden geïnformeerd over de elementen die hem in staat stellen om de tegen hem ingebrachte beschuldiging te begrijpen en zijn rechten van verdediging volledig uit te kunnen oefenen. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Poolse rechter.
Achtergrond
In juli 2019 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bij beschikking een geldboete opgelegd aan DP, een inwoner van Polen. Deze geldboete is aan DP opgelegd vanwege een inbreuk op de Nederlandse verkeersregels. DP had namelijk een voertuig bestuurd waarvan twee banden niet aan de gestelde eisen voldeden.
Het CJIB heeft de beschikking, waarbij de geldboete aan DP is opgelegd, ingediend bij een Poolse rechter, met het oog op de erkenning en de tenuitvoerlegging daarvan overeenkomstig Kaderbesluit 2005/214 (hierna: Kaderbesluit). De beschikking is in het Nederlands aan DP betekend, met aanvullende uitleg in het Engels, Frans en Duits. Tevens verwees het CJIB naar zijn website, waarop informatie in het Pools te vinden is over het betalen van de boete en het instellen van beroep. Ook kan men via die website in contact komen met het CJIB.
Op de terechtzitting heeft DP uitgelegd dat hij niet kon reageren op de Nederlandse brief, omdat de brief geen Poolse vertaling bevatte. Het Kaderbesluit bevat geen enkele bepaling waaruit uitdrukkelijk blijkt dat er een vertaling moet worden meegezonden met het besluit tot oplegging van een geldboete. De Poolse rechter is echter toch van oordeel dat ieder besluit waarbij een geldboete wordt opgelegd in de zin van het Kaderbesluit, aan de ontvanger daarvan moet worden meegedeeld in een taal die hij begrijpt, zodat de ontvanger zich naar behoren kan verdedigen en zijn recht op een eerlijk proces wordt gewaarborgd. De rechter verwijst daarbij naar andere EU-richtlijnen, waarin wel uitdrukkelijk is bepaald dat een vertaling moet worden meegezonden.
In die context heeft de Poolse rechter een vraag gesteld aan het EU-Hof. De rechter wil van het EU-Hof weten of hij de tenuitvoerlegging van een beslissing – waarbij een geldboete is opgelegd – mag weigeren wanneer die beslissing aan de geadresseerde is betekend zonder bijgevoegde vertaling in een taal die hij begrijpt.
Hof
Het EU-Hof brengt allereerst in herinnering dat het Kaderbesluit beoogt te garanderen dat geldboetes binnen de lidstaten ten uitvoer worden gelegd op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat beginsel vereist dat lidstaten in beginsel een beslissing van een andere lidstaat waarbij een geldboete is opgelegd, erkennen en tenuitvoerleggen.
Het EU-Hof oordeelt vervolgens dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen niet mag worden aangetast door het Kaderbesluit( artikel 3 van het Kaderbesluit ) . Om die reden bepaalt artikel 20, lid 3, van het Kaderbesluit dat de autoriteiten van een lidstaat mogen weigeren een beslissing tot het opleggen van een geldboete ten uitvoer te leggen, als er sprake is van een schending van bepaalde grondrechten of fundamentele rechtsbeginselen ( artikel 6 van het EU-Verdrag ). Het recht op een eerlijk proces ( artikel 47 van het EU-Handvest ) en de rechten van verdediging ( artikel 48, lid 2, van het EU-Handvest ) behoren tot die grondrechten.
Het EU-Hof oordeelt dat de eerbiediging van het recht op een eerlijk proces en van de rechten van de verdediging vereist dat autoriteiten die een geldboete opleggen, moeten waarborgen dat de betrokkene in een taal die hij begrijpt op de hoogte wordt gesteld van de essentiële elementen van de boetebeslissing. Die elementen zien onder andere op de specifieke overtreding, de mogelijkheden voor het instellen van bezwaar of beroep tegen de beslissing en de termijn die daarvoor beschikbaar is.
Tenslotte oordeelt het EU-Hof dat een autoriteit van een lidstaat mag weigeren een door een andere lidstaat opgelegde geldboete te erkennen en ten uitvoer te leggen wanneer niet is voldaan is aan de hierboven genoemde elementen. Die autoriteit moet, gelet op met name de aard van de inbreuk, de mededelingen van de autoriteiten aan de ontvanger van de boete en de feitelijke omstandigheden die aan de beslissing ten grondslag liggen, concreet en nauwkeurig nagaan of deze ontvanger de taal waarin die beslissing hem is medegedeeld begrijpt.
Lees hier de volledige uitspraak.