Inbeslagname van stukken onder verdachte advocaat in onderzoek naar illegale exploitatie van internetgokwebsites, sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden, klaagschrift toch gegrond

Rechtbank Gelderland 9 februari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:740

Op 24 mei 2013 heeft in naam onderzoek een doorzoeking plaatsgevonden bij het kantoor van beslagene te Eindhoven. Daarbij zijn documenten in beslag genomen, waaronder documenten waarin de naam van klager voorkomt. Die documenten zijn gekwalificeerd als geheimhoudersstukken.

Op 1 juli 2013 heeft de officier van justitie op grond van artikel 181 van het Wetboek van strafvordering gevorderd dat de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant zou bepalen dat het openbaar ministerie kennis mag nemen van de in beslag genomen documenten met het oog op onderzoek naar strafbare feiten en onderzoek naar (daaruit) verkregen wederrechtelijk voordeel.

Bij beschikking van 26 maart 2014 heeft de rechter-commissaris de in beslag genomen documenten aangemerkt als geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken, of daartoe hebben gediend. Tevens heeft de rechter-commissaris bepaald dat er geen beletsel is voor de officier van justitie om de documenten voor het onderzoek te gebruiken. Hiertegen heeft klager op 9 april 2014 een klaagschrift ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant.

Bij beschikking van 20 juni 2014 heeft genoemde rechtbank dit klaagschrift ongegrond verklaard. Nadat klager beroep in cassatie heeft ingesteld, heeft de Hoge Raad bij beschikking van 21 april 2015 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar die rechtbank.

Bij beschikking van 2 oktober 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant wederom het klaagschrift ongegrond verklaard. Hiertegen heeft klager opnieuw beroep in cassatie ingesteld.

Bij beschikking van 31 mei 2016 heeft de Hoge Raad de laatste beschikking van de rechtbank Oost Brabant vernietigd en de zaak verwezen naar de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw zou worden behandeld en afgedaan.

Bij deze rechtbank is de zaak op 12 januari 2017 in raadkamer behandeld. Daarbij zijn gehoord mr. Schoolderman, namens klager, en de officier van justitie, mr. J. Mooijen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Standpunten

Standpunt van klager

Klager heeft bij brief van 10 januari 2014 aangegeven dat ten aanzien van alle in beslag genomen documenten een verschoningsrecht bestaat. Klager zou geen toestemming hebben gegeven tot inbeslagname, als hem daar naar was gevraagd. Bovendien heeft klager aangegeven dat hem niet bekend is of de documenten voorwerp van een strafbaar feit uitmaken, dan wel uitmaakten, of tot het begaan van een dergelijk strafbaar feit hebben gediend.

In raadkamer is namens klager aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn die maken dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van klager onjuist is. Dit standpunt moet dan ook worden geëerbiedigd. Er is geen sprake van zogenoemde corpora of instrumenta delicti, noch is er sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Daarom is er volgens de verdediging dan ook geen situatie aan de orde waarbij klagers verschoningsrecht mag worden doorbroken. Dat de documenten bij een derde, een belastingkantoor, zijn aangetroffen, maakt niet dat het verschoningsrecht is komen te vervallen.

Tot slot is aangevoerd dat het belang van het vaststellen van wederrechtelijk verkregen voordeel van onvoldoende gewicht is om het verschoningsrecht te doorbreken.

De verdediging heeft verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren en de teruggave van de documenten aan klager te gelasten. Daarbij is aangegeven dat teruggave aan klager meer in de rede ligt dan teruggave aan de beslagene, gelet op de precaire aard van de documenten en het in geding zijnde verschoningsrecht.
 

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de documenten niet onder klagers verschoningsrecht vallen, aangezien de documenten bij een niet-verschoningsgerechtigde derde zijn aangetroffen.

Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de documenten voorwerp zijn van het strafbare feit, dan wel daartoe hebben gediend. Tevens kunnen de documenten dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen dat is verkregen door verdachten in het onderzoek naam onderzoek . Hiertoe heeft zij verwezen naar de aard van de zaak, het strafrechtelijke onderzoek genaamd naam onderzoek , naar de verdenking tegen naam 1 (één van de betrokken partijen bij de in beslag genomen documenten) en naar de beschikking van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het verschoningsrecht niet op de betreffende documenten van toepassing is. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
 

Omvang van het geschil

De beschikking van 26 maart 2014 van de rechter-commissaris betreft een beslissing tot kennisneming en/of gebruik van gegevens op vordering verstrekt, als bedoeld in artikel 552a, eerste lid, Sv. Het klaagschrift richt zich tegen deze beslissing. De raadkamer moet ingevolge artikel 552a, achtste lid, Sv in geval van gegrondverklaring van het beklag “de daarmee overeenkomende last” geven. De raadkamer stelt voorop dat deze procedure dan ook niet kan leiden tot enige last tot teruggave van de in beslag genomen zaken, maar (slechts) tot een uitspraak over de vraag of van bepaalde documenten al dan niet kennisgenomen of gebruik gemaakt mag worden. In de tijdens de behandeling in raadkamer gevoerde discussie aan wie de desbetreffende documenten bij gegrondverklaring van het beklag moeten worden afgegeven, zal de raadkamer dan ook niet treden.

In het onderzoek naam onderzoek is bij beslagene een groot aantal documenten in beslaggenomen. Onder deze documenten bevonden zich twaalf documenten ten aanzien waarvan klager zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Na ontvangst van deze documenten heeft de rechter-commissaris de documenten genummerd, te weten:

  • FA02301.01.008.004 (…)
  • FA023.01.01.008.011 (…)
  • FA023.01.01.008.012 (…)
  • FA023.01.01.008.013 (…)
  • FA023.01.02.004.004 Diverse correspondentie naam 2 naam 1 01 -2009
  • FA023.01.02.004.005 Brief naam 3 naam 1 d.d. 12-01-2009
  • FA023.01.02.004.006 Correspondentie naam 4 naam 1 d.d. 12-2008/01/2009
  • FA023.01.02.004.007 Diverse correspondentie naam 5 / naam 1 d.d. 11/12-2008
  • FA023.04.01.014.003 (…)
  • FA023.05.01.004.007 (…)
  • FA023.07.01.005.011 (…)
  • FA023.07.01.005.013 (…).

De officier van justitie heeft aangegeven dat het openbaar ministerie slechts nog kennis wil nemen van de documenten genummerd FA023.01.02.004.004, FA023.01.02.004.005, FA023.01.02.004.006 en FA023.01.02.004.007.

Gelet hierop zal de raadkamer het beklag ten aanzien van de overige documenten gegrond verklaren en bepalen dat het Openbaar Ministerie geen kennis mag nemen, noch gebruik mag maken van die documenten.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Openbaar Ministerie kennis mag nemen of gebruik mag maken van de documenten onder de nummers FA023.01.02.004.004 tot en met FA023.01.02.004.007 zoals hiervoor omschreven.
 

Toetsingskader

Uit de (aangehaalde) jurisprudentie van de Hoge Raad en het bepaalde in de artikelen 98, 126d en 218 Sv heeft de raadkamer het volgende toetsingskader afgeleid.

Ingevolge artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, zoals volgt uit artikel 98, (thans) vijfde lid, Sv, ook zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan bedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning.

Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken, noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het oordeel of dit laatste het geval is, komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter van de KNB). Voor zover dat noodzakelijk is, mag daartoe door de rechter-commissaris van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen.

De rechtbank die naar aanleiding van een op de voet van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift moet oordelen over de vraag of in beslag genomen brieven of geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, zal zich daaromtrent aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer een eigen, zelfstandig oordeel moeten vormen. Voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van het klaagschrift, mag de rechtbank ook van de desbetreffende stukken kennisnemen.

De vraag of een in beslag te nemen of in beslag genomen stuk 'voorwerp van het strafbare feit uitmaakt' of 'tot het begaan daarvan heeft gediend' laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar is in het bijzonder afhankelijk van de aard van het in beslag te nemen of in beslag genomen stuk en de aard van het delict dat zou zijn begaan door de (rechts)persoon jegens wie de verdenking is gericht, alsmede de feitelijke gedragingen die hem in dat verband worden verweten. Gezien de aard van het verschoningsrecht zal de beklagrechter bij de beoordeling daarvan de nodige behoedzaamheid in acht moeten nemen. In ieder geval moeten de door de hem vastgestelde feiten en omstandigheden zijn oordeel dat het in beslag genomen stuk 'voorwerp van het strafbare feit uitmaakt' of 'tot het begaan daarvan heeft gediend', kunnen dragen.

Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de tot verschoning bevoegde persoon als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Ook indien een advocaat als verdachte wordt aangemerkt, is deze enkele omstandigheid in ieder geval niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken. Dat kan evenwel anders zijn bij verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een advocaat met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de advocaat geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd, moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit. Daarbij moet dan zorg worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht, onevenredig worden getroffen.

Ook in de situatie waarin de rechtbank naar aanleiding van een op de voet van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift moet oordelen of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht, mag de rechtbank niet volstaan met een marginale toetsing, maar zal zij zich daarover een eigen, zelfstandig oordeel moeten vormen aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer. Ook in dit geval mag zij daarbij, voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van het klaagschrift, kennis nemen van de desbetreffende stukken.

Voor het oordeel dat van zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is, op grond waarvan een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht moet volgen, gelden zware motiveringseisen.

Artikel 126d Sv verklaart (onder andere) artikel 98 Sv van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 98, vijfde lid, bedoelde doorzoeking zich ten aanzien van brieven en geschriften mede uitstrekt tot die welke kunnen dienen om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dat is verkregen door degene tegen wie het onderzoek is gericht. Op grond van deze schakelbepaling gaat de raadkamer er vanuit dat het hiervoor geschetste toetsingskader ook geldt bij de beoordeling van klaagschriften voor zover die zijn gericht tegen kennisneming en gebruikmaking van geheimhoudersstukken in verband met het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Beoordeling

Vervallen van het verschoningsrecht

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verschoningsrecht van klager is komen te vervallen, doordat de stukken waarop dit recht betrekking heeft aan een boekhouder (beslagene) ter hand zijn gesteld. De stukken zouden hierdoor aan een niet-verschoningsgerechtigde ter beschikking zijn gesteld en daarmee zijn prijsgegeven aan de openbaarheid.

De raadkamer volgt de officier van justitie hierin niet. In beschikkingen van de Hoge Raad van 18 februari 2014 (onder andere ECLI:NL:HR:2014:376) is overwogen dat voor de beoordeling van een beroep op het verschoningsrecht door een geheimhouder niet doorslaggevend is of de stukken waarop dat beroep ziet, worden aangetroffen ten kantore van de geheimhouder zelf of bij een derde (vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, NJ 2010/144). Het is de raadkamer niet gebleken dat klager en zijn cliënt, wier belangen het verschoningsrecht beoogt te beschermen, zelf de hand hebben gehad in het overhandigen van die documenten aan beslagene. Evenmin is gebleken dat zij op enige (andere) wijze zelf hebben beoogd deze stukken in de openbaarheid te brengen en het verschoningsrecht te doorbreken. De raadkamer is daarom van oordeel, in het licht van de hiervoor genoemde jurisprudentie, dat de enkele omstandigheid dat de desbetreffende documenten bij een niet-verschoningsgerechtigde zijn aangetroffen, niet met zich brengt dat het verschoningsrecht is komen te vervallen.

Corpora et instrumenta delicti, dan wel geschriften ter aantoning van wederrechtelijk verkregen voordeel

In het over deze zaak gewezen arrest van 31 mei 2016 heeft de Hoge Raad overwogen dat, voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van het klaagschrift, de rechtbank kennis mag nemen van de desbetreffende documenten. Bij de beoordeling van de documenten dient de beklagrechter de nodige behoedzaamheid in acht te nemen.

Met het oog op deze in acht te nemen behoedzaamheid heeft de raadkamer voorafgaand aan de raadkamerzitting geen kennis genomen van de betreffende documenten. Tijdens het interne beraad van de raadkamer na de zitting is de raadkamer tot het oordeel gekomen dat kennisneming van de stukken in kwestie noodzakelijk was voor haar oordeel over het klaagschrift. De raadkamer heeft dan ook kennis genomen van die documenten. Vervolgens zijn de documenten teruggeplaatst in de enveloppen waarin zij zijn aangeleverd en teruggegeven aan de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant, ter bewaring in de kluis.

De raadkamer heeft de aard en inhoud van de documenten bestudeerd, in het licht van de verdenkingen tegen de verdachten in het onderzoek naam onderzoek , waaronder naam 1 . In tegenstelling tot de rechter-commissaris is de raadkamer van oordeel dat van deze documenten niet kan worden gezegd dat zij voorwerp zijn van een strafbaar feit, dan wel daartoe hebben gediend. Evenmin kunnen de documenten dienen om concreet wederrechtelijk voordeel aan te tonen dat is verkregen door degenen tegen wie het onderzoek is gericht. De raadkamer kan, gelet op de te betrachten behoedzaamheid, dit oordeel niet nader motiveren, nu een verdergaande aanduiding dan door de rechter-commissaris reeds is gegeven de inhoud van de documenten te zeer prijs zou kunnen geven.

Zeer uitzonderlijke omstandigheden

Doorbreking van het – immers niet absolute – verschoningsrecht is ook mogelijk, indien sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven dat van geheimhouding en indien de documenten van belang zijn voor het aan het licht brengen van de waarheid van de in het onderzoek naam onderzoek onderzochte feiten en het daarmee behaalde wederrechtelijk voordeel.

Uit de stukken is de raadkamer van de volgende verdenkingen gebleken.

In het onderzoek naam onderzoek worden diverse personen en rechtspersonen verdacht van het op grote schaal illegaal exploiteren van internetgokken in de jaren 2004 tot en met 2013. Het hiermee verdiende geld zou (onder andere) zijn geïnvesteerd in vastgoed. De verdachten zouden uit misdrijf afkomstig geld hebben verworven, voorhanden hebben gehad, overgedragen en aangewend ten bedrage van tenminste 105 miljoen euro. Zij zouden via verschillende methodieken en gebruikte constructies de opbrengst van de door hen gepleegde misdrijven hebben witgewassen. Ten behoeve van hun strafbare feiten en het witwassen van vermogen zou een groot aantal vennootschappen zijn opgezet. Binnen deze rechtspersonenstructuur zou in korte tijd een aanzienlijke vastgoedportefeuille zijn opgebouwd. Dit vastgoed zou zijn aangekocht met gelden die direct, dan wel indirect, van misdrijf, het illegaal aanbieden van kansspelen op de Nederlandse markt, afkomstig zouden zijn, aangevuld met aanzienlijke financieringen van banken. Bij die banken zouden de witgewassen criminele geldstromen, zoals de ogenschijnlijk legale salarissen en ondernemingswinsten, gebruikt zijn als zekerheid. Daarnaast zou ter verkrijging van financieringen enkele keren valsheid in geschrift zijn gepleegd.

Uit de inbeslaggenomen administraties is gebleken dat de verdachten zouden zijn bijgestaan door verschillende deskundigen bij hun illegale exploitatie van internetgokwebsites, het voeren van hun administraties, het opzetten van constructies ter verhulling van daadwerkelijk eigendom van vermogen en het afwentelen van mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid. Zo hebben zij zich onder meer laten bijstaan door verschillende advocaten. Eén van die advocaten is in dit onderzoek als verdachte aangemerkt. In de procedures met betrekking tot onder deze advocaat in beslag genomen documenten is geoordeeld dat sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden in de hier bedoelde zin. Dit oordeel is, na een beschikking van de Hoge Raad, in rechte komen vast te staan.

De raadkamer overweegt in zijn algemeenheid dat een aan het misdrijf van witwassen inherent kenmerk is dat de oorspronkelijke herkomst van (illegaal) vermogen wordt verhuld. Doorgaans gaat die verhulling gepaard met schijnconstructies, al dan niet slechts op papier of digitaal (in documenten) gecreëerd. Bij witwasconstructies is naar het oordeel van de raadkamer dan ook de kans groot dat gebruik gemaakt wordt van documenten waaraan op één of andere wijze een schijn van geloofwaardigheid moet worden toegeschreven. Niet ondenkbaar is – en in de praktijk naar het oordeel van de raadkamer daadwerkelijk voorkomend – dat juridische adviseurs zoals advocaten en/of belastingadviseurs worden ingeschakeld om dergelijke documenten op te stellen en/of te voorzien van een schijnbaar legale status. Daartoe is uitdrukkelijk niet noodzakelijk dat de desbetreffende ingeschakelde adviseurs ook zelf op de hoogte zijn van de werkelijke herkomst van het oorspronkelijke, wit te wassen, vermogen. De raadkamer merkt overigens op dat klager, die advocaat is, niet als verdachte is aangemerkt.

Gelet op:

  • de lange duur waarin het illegale gokken zou hebben plaatsgevonden;
  • de zeer forse omvang van de daarmee vermoedelijk gegenereerde en witgewassen opbrengsten;
  • de aard van het misdrijf witwassen;
  • de omvang van de vermeende toegepaste witwasstructuren, met gebruikmaking van een aanzienlijke rechtspersonenstructuur en forse investeringen in vastgoed;
  • de inschakeling van diverse deskundigen uit meerdere beroepsgroepen, waaronder notarissen en advocaten, waarvan één advocaat als verdachte is aangemerkt,

met als gevolg de als zeer onwenselijk te beschouwen vervaging van de grens tussen boven- en onderwereld, is de raadkamer van oordeel dat in deze zaak sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Daarom zouden het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden in deze zaak in beginsel moeten wijken voor het belang van de waarheidsvinding.

Zoals hiervoor is overwogen, mag deze inbreuk op het verschoningsrecht echter niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit en, in het verlengde daarvan, het aantonen van daarmee verkregen wederrechtelijk voordeel.

Bij het inzien van de documenten is de raadkamer tot het oordeel gekomen dat deze documenten niet kunnen dienen tot het aan het licht brengen van de waarheid van de in het onderzoek naam onderzoek onderzochte feiten en dat zij evenmin kunnen dienen om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dat is verkregen door degenen tegen wie dat onderzoek is gericht. Gelijk aan hetgeen hiervoor is overwogen, kan de raadkamer, gelet op de te betrachten behoedzaamheid, ook dit oordeel niet nader motiveren, nu een verdere aanduiding de inhoud van de desbetreffende documenten te zeer prijs zou kunnen geven.
 

Conclusie

Het vorenstaande brengt de raadkamer tot de conclusie dat het beklag, ook met betrekking tot de documenten genummerd FA023.01.02.004.004 tot en met FA023.01.02.004.007 gegrond moet worden verklaard en dat bepaald zal worden dat het Openbaar Ministerie geen kennis mag nemen van deze in beslag genomen documenten, noch deze mag gebruiken.

De raadkamer zal beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
 

Beslissing

De raadkamer verklaart het klaagschrift gegrond en bepaalt dat het Openbaar Ministerie geen kennis mag nemen van de in beslag genomen stukken, noch deze mag gebruiken.

 


Lees hier de volledige uitspraak.


 

Print Friendly and PDF ^