ING mag de bankrelatie met een opticien opzeggen, omdat onvoldoende duidelijk is wat de herkomst is van het geld waarmee de man zijn winkel in 2012 aankocht
/Rechtbank Amsterdam 18 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1089
Eiser heeft per 15 februari 2012 de opticienwinkel aan adres overgenomen van Naam 1, vennoot van bedrijf 1 tegen een overnamesom van €70.000. Het huurcontract van het winkelpand heeft hij met ingang van 15 maart 2012 overgenomen.
Ten behoeve van de overname heeft eiser bij ING een krediet aangevraagd van aanvankelijk €90.000 en later €25.000. ING heeft dit geweigerd. Eiser heeft bij ING met ingang van 23 januari 2012 wel een zakelijke bankrekening geopend. De Voorwaarden en overige regelingen - Zakelijk (VZ) en de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) zijn daarop van toepassing.
Bij de Kamer van Koophandel is het bedrijf van eiser met ingang van 23 februari 2012 ingeschreven als handelsnaam met achter ‘aantal commanditaire vennoten’ het getal 3 en inbreng €90.000.
Op 24 december 2013 heeft eiser aan leninggever 1 een bedrag van €825 exclusief transferkosten via GWK Travelex gezonden met de vermelding “R. Vergoeding”.
Op 5 december 2017 heeft eiser aan leninggever 3 een bedrag van €825 exclusief transferkosten via Moneytransfer gezonden.
Op 5 december 2017 heeft eiser aan leninggever 1 een bedrag van €225 exclusief transferkosten via Moneytransfer gezonden.
Uit een schriftelijke ondertekende verklaring van Naam 2, gedateerd op 24 september 2019, blijkt dat deze bevestigt dat hij op 7 december 2011 met eiser een lening voor €30.000 is overeengekomen. Bij die verklaring is zijn Portugese paspoort gevoegd.
Uit een schriftelijke ondertekende verklaring van Naam 3, gedateerd op 24 september 2019, blijkt dat deze bevestigt dat hij op 7 december 2011 met eiser een lening voor €30.000 is overeengekomen. Bij die verklaring is zijn Bengaalse paspoort gevoegd.
Uit een schriftelijke ondertekende verklaring van Naam 4, gedateerd op 28 september 2019, blijkt dat deze bevestigt dat hij op 7 december 2011 met eiser een lening voor €30.000 is overeengekomen.
ING heeft vanaf 8 maart 2019 op basis van haar onderzoek naar de herkomst van de gelden van handelsnaam en de rechtsvorm van een commanditaire vennootschap, bij eiser om opheldering gevraagd. Bij brief van 1 november 2019 heeft ING eiser aangezegd dat zij hun bankrelatie op basis van de onderzoeksresultaten met ingang van 1 februari 2020 zal beëindigen. ING beroept zich daarbij op artikel 35 van de ABV.
Bij brief van 27 november 2019 heeft ING na bezwaar door eiser aan haar opzegging van de bankrelatie vastgehouden.
Op 10 december 2019 is de inschrijving bij de Kamer van Koophandel gewijzigd in een eenmanszaak.
In een schriftelijke ondertekende verklaring van Naam 5, zoon van Naam 6, manager van bedrijf 2, gedateerd op 29 januari 2020, verklaart hij dat hij een ‘gratuity’ vanuit zijn vaders dienstverband en vanuit zijn oom Naam 7, met een totaal bedrag van €30.000 heeft ontvangen en gegeven heeft aan eiser als een lening voor zijn bedrijf in 2011. Verder verklaart hij dat eiser hem aan het eind van elk jaar €1.200 betaalt.
In een schriftelijke ondertekende verklaring van Naam 4 gedateerd op 31 januari 2020, verklaart hij eigenaar van bedrijf 3 in Dhaka te zijn. Hij verklaart verder dat hij eind van 2011 en begin 2012 ’30 lacs taka’ aan eiser heeft gegeven voor zakelijke doeleinden. Bij de verklaring zijn twee zakelijke visitekaartjes van Naam 4 gevoegd.
Het geschil
Eiser vordert samengevat - veroordeling van ING tot het voortzetten van de zakelijke bankrelatie zoals die tot op heden is geweest, op straffe van een dwangsom van €1.000 per dag, met veroordeling van ING in de proceskosten.
Eiser stelt al 8 jaar zijn bedrijf te voeren en bij ING te bankieren onder dezelfde omstandigheden. Hij stelt aangewezen te zijn op particuliere geldverstrekkers omdat de Rabobank en ING hem geen financiering wilden verstrekken. Voor de overname van het opticienbedrijf en op latere momenten is hij de particuliere leningen aangegaan bij familie en vrienden die blijken uit de ‘loan agreements’. Hij heeft in december 2011 en januari 2012 drie keer €30.000 geleend, van leninggever 1, van Naam 8 en van leninggever 2. Dit wordt ook bevestigd in de verklaringen. Alle door ING gevraagde gegevens en verklaringen heeft hij verstrekt, meer kan hij niet overleggen, zodat de opzegging van de bankrelatie door ING naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
ING voert het volgende verweer. ING heeft onderzoek gedaan naar handelsnaam vanaf maart 2019 naar aanleiding van een geautomatiseerde melding. Uit haar onderzoek is gebleken dat voortzetting van de bankrelatie met eiser gepaard gaat met onacceptabele risico’s wat betreft integriteits- en antiwitwaswetgeving. ING dient de bankrelatie te beëindigen op grond van artikel 5 lid 3 Wwft, als niet inzichtelijk is wat de herkomst van de gelden van de geldverstrekkers is en er sprake is van een onaanvaardbaar risico. Voorts heeft eiser in de afgelopen 13 maanden een bedrag van ruim €15.000 contant opgenomen van de zakelijke rekening. Het is onduidelijk met welk doel dat geld is opgenomen. ING heeft niet meer het benodigde vertrouwen in eiser. Overigens is niet gebleken dat het eiser niet lukt om elders een bancaire relatie aan te gaan.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Aan de bankrekening van eiser ligt een duurovereenkomst ten grondslag die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Deze overeenkomst is opzegbaar. Artikel 35 lid 2 van de ABV bepaalt immers dat ING bevoegd is een bankrelatie op te zeggen, met dien verstande dat zij zich daarbij houdt aan haar in artikel 2 lid 1 van de ABV neergelegde zorgplicht. Dit houdt in dat ING bij het opzeggen van de bankrelatie het belang van eiser bij toegang tot het bancaire systeem moet meewegen. Op grond van de zorgplicht van eiser, zoals neergelegd in artikel 2 lid 2 van de ABV dient eiser eraan mee te werken aan het klantenonderzoek van ING. Dit brengt onder meer een zekere inspanningsverplichting mee voor eiser om bij ING bestaande onduidelijkheden weg te nemen.
Bij de beoordeling van de opzegging van de bankrelatie komt voorts gewicht toe aan de verplichtingen van ING jegens (onder meer) toezichthouders om geen misbruik van haar diensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van ING en die de werking en de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. ING heeft op grond van de Wet Financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) diverse onderzoeks- en controleverplichtingen. Zo is ING gehouden op grond van artikel 3 Wwft in verband met het beoordelen van het integriteitsrisico “zo nodig onderzoek te doen naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden”. Volgens de aanwijzingen van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) dient ING verscherpt klantenonderzoek te verrichten indien van een hoger risico moet worden uitgegaan, in dit geval doordat (een deel van) het startkapitaal van eiser afkomstig is uit Bangladesh, een land dat volgens de Corruption Perceptions Index 2019 van Transparency International bekend staat om corruptie. ING stelt dat bij de herkomst van geld uit een risicoland van haar verder grotere alertheid wordt verwacht bij leningovereenkomsten zonder zekerheden of tegen afwijkende marktvoorwaarden zonder aanwijsbare redenen, bij betalingen in contanten, bij onduidelijkheid over de herkomst van de gelden en bij het onjuist vermelden bij de Kamer van Koophandel van de rechtsvorm van handelsnaam. ING heeft eiser geconfronteerd met de omstandigheid dat de uitgeleende bedragen uit Bangladesh afkomstig lijken te zijn, maar dat ze hoog zijn voor Bengaalse begrippen, gelet op het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking, dat Bangladesh hoog staat op de lijst van landen waar corruptie bestaat, dat alle leningen contant zouden zijn betaald en dat een aantal namen van uitleners van het geld niet duidelijk zijn en wisselen. Verder meent zij dat rentepercentages van 10 of 11% niet marktconform zijn. ING heeft eiser ook geconfronteerd met haar bedenkingen ten aanzien van het financieel vermogen van leninggever 1 die in 1989 is geboren en van leninggever 3 die in 1980 is geboren. ING heeft eiser verzocht meer duidelijkheid te verstrekken over de herkomst van de geleende bedragen. Voor zover ING schriftelijke verklaringen heeft ontvangen klopten data niet met eerdere verklaringen en heeft zij getracht de betrokken personen of bedrijven te verifiëren, maar niet gevonden. Een plausibele, onderbouwde verklaring over de herkomst van de gelden waarmee eiser zijn onderneming werd en wordt gefinancierd is hiermee niet gegeven. ING heeft geconcludeerd dat zij de bankrelatie met eiser daarom niet kon voortzetten.
Pas ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn zwager Naam 6 (getrouwd met zijn oudere zus) een suikerfabriek heeft en dat leninggever 1 zijn zoon is die in Londen studeert en daar ook 20 uur per week werkt. Naam 9 is de broer van Naam 6 en heeft een garage in Kuwait. leninggever 3 is getrouwd met zijn jongste zus, die in Banglasesh woont en land heeft gekocht en hij is projectontwikkelaar. Naam 4 is een goede vriend die een groothandel in brilmonturen heeft in Dhaka, Bangladesh. Naam 8 is een goede vriend, zijn vader heeft een fabriek. Hij heeft geen schriftelijke verklaring van Naam 8 kunnen overleggen, maar Naam 10 of Naam 3 hebben voor hem getekend. Deze familieleden en vrienden hebben voldoende vermogen om de leningen te verstrekken die eiser van hen heeft gekregen. De bedragen zijn allemaal contant uit Londen of Bangladesh meegenomen en omgewisseld in euro’s. Hij stelt dat van hem niet verwacht kan worden verdere informatie over te leggen aan ING. Verder heeft eiser toegelicht dat hij in 2011 rond €100.000 heeft omgezet en in de jaren 2012 tot en met 2016 ongeveer €94.000. In 2016 heeft hij een verbouwing van de winkel laten doen. In de jaren 2017 en 2018 heeft hij tussen €50.000 en €60.000 omgezet. Van de leningen heeft hij exclusief rente in totaal ongeveer €7.000 tot €8.000 afgelost. Zijn basisinkomen geniet hij uit een WIA-uitkering, omdat hij door problemen met zijn voeten is afgekeurd.
Gelet op de verplichtingen uit de Wwft is aan ING onderzoek naar de bron van de zakelijke gelden opgedragen en indien zij onaanvaardbare risico’s ziet is zij volgens artikel 5 lid 3 Wwft verplicht om de bankrelatie te beëindigen. ING heeft inzichtelijk gemaakt dat de geldstromen achter handelsnaam door ING onvoldoende op betrouwbaarheid kunnen worden getoetst. De enkele rentebetalingen die eiser heeft aangetoond en de geringe aflossingen die hij stelt te hebben gedaan in de afgelopen 8 jaar, de wisseling van personen van wie de verklaringen afkomstig zijn, als ook de uitsluitend contante betalingen roepen terecht vragen op. Daarnaast is het onduidelijk waarom eiser in 2013 weer €30.000 zou hebben geleend, terwijl hij een goede omzet maakte. De toelichting ter zitting heeft ook niet meer licht geworpen op het – legale - vermogen van de personen van wie eiser geld zou hebben geleend. Aannemelijk is dat het voortzetten van de bankrelatie met eiser schadelijk kan zijn voor de reputatie van ING en dat voortzetting van de bankrelatie de werking en de betrouwbaarheid van het financiële stelsel zou kunnen schaden.
Tegenover deze belangen van ING en het financieel stelsel stelt eiser dat hij zonder zakelijke bankrekening zijn bedrijf niet kan voortzetten en dat de zorgplicht van ING meebrengt dat hij bij haar kan blijven bankieren. Dit kan zo zijn, maar het komt voor risico van eiser dat hij niet met stukken heeft onderbouwd wat de herkomst van de geleende bedragen is. Overigens heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet bij een andere bancaire instelling kan bankieren. Slotsom is dat de belangen van een integer banksysteem zoals de Wwft beoogt te beschermen, zwaarder dienen te wegen. Onder deze omstandigheden is de opzegging van de zakelijke bankrelatie door ING met een beroep op artikel 5 Wwft en artikel 35 ABV niet naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Wel wordt in het belang van eiser - als het mindere dan het gevorderde - bepaald dat de opzegging van de bankrelatie niet eerder effect zal hebben dan vanaf 1 mei 2020. Voor deze korte termijn weegt het belang van ING niet zwaarder gelet ook op de lange periode dat de huidige situatie al bestaat en heeft eiser de gelegenheid een andere bankier te zoeken. De vordering van eiser wordt voor het overige afgewezen.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt eiser veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van ING begroot als hierna volgt.
De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorziening, met dien verstande dat de bankrelatie niet eerder dan op 1 mei 2020 eindigt, veroordeelt eiser in de kosten van dit geding.
Lees hier de volledige uitspraak.