Is het in de appelakte opgegeven adres van verdachte achterhaald door het nadien door hem opgegeven adres zoals dat blijkt uit de ID-staat SKDB?

Hoge Raad 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2405

Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 4 augustus 2015 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 september 2014, waarbij de verdachte wegens "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.

De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:

(i) een appelakte inhoudende dat de verdachte op 24 september 2014 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. De akte houdt in als adres van de verdachte: a-straat 157B, Rotterdam;

(ii) het dubbel van de appeldagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van 4 augustus 2015;

(iii) een akte van uitreiking inhoudende dat voormelde appeldagvaarding op 29 juni 2015 tevergeefs is aangeboden op het adres a-straat 157A, Rotterdam, vervolgens op 2 juli 2015 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en op 2 juli 2015 een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het adres a-straat 157A, Rotterdam;

(iv) een ID-staat SKDB van 2 juli 2015 onder meer inhoudende dat:

- van de verdachte in de periode van 4 maart 2014 tot 6 oktober 2014 in de BRP geen land en adres bekend zijn;

- de verdachte met ingang van 23 januari 2015 is "Vertrokken Onbekend Waarheen", en

- van de verdachte het adres a-straat 157A, Rotterdam bekend is als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats, met als datum registratie 23 juni 2015.
 

Middel

Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend. Het voert daartoe aan dat getracht had moeten worden de appeldagvaarding uit te reiken op het adres dat de verdachte in de akte instellen hoger beroep heeft doen opnemen.
 

Beoordeling Hoge Raad

Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de BRP noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.24 sub b).

In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend. In aanmerking genomen dat in de ID-staat SKDB, zoals hiervoor onder 2.2 sub (iv) weergegeven, het adres a-straat 157A te Rotterdam is vermeld als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats met als datum van registratie 23 juni 2015, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het door de verdachte - die noch ten tijde van het instellen van hoger beroep noch ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding in de BRP was ingeschreven - bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres a-straat 157B te Rotterdam niet meer behoefde te worden aangemerkt als een uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, nu het was achterhaald door een latere opgave, die door het Hof kennelijk is opgevat als door de verdachte zelf gedaan, hetgeen - mede gelet op HR 10 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:27, NJ 2017/44 - niet onbegrijpelijk is, te weten door de opgave van voormeld adres a-straat 157A te Rotterdam. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Het middel faalt.
 

Conclusie AG: contrair

Ingevolge art. 588 lid 1 aanhef, onder b sub 3, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de BRP noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen.

Uit de inhoud van de stukken kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet stond ingeschreven in de BRP en dat hij bij het instellen van appel heeft aangegeven woonachtig te zijn op de 'a-straat 157 B te Rotterdam’. Gelet op het hiervoor vooropgestelde dient dit in de appelakte vermelde adres te worden aangemerkt als een feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte. Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit kan volgen dat is getracht de dagvaarding in hoger beroep op het door de verdachte in de appelakte van 24 september 2014 opgegeven adres 'a-straat 157 B te Rotterdam' uit te reiken2 en niet blijkt dat dit adres in Rotterdam ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding als achterhaald zou moeten worden beschouwd3, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat de appeldagvaarding overeenkomstig art. 588 lid 1 aanhef, onder b sub 3, Sv, rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.4 Om doelmatigheidsredenen kan de Hoge Raad de appeldagvaarding zelf nietig verklaren.

Het middel slaagt.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^