Kan een bij de politie afgelegde verklaring door een niet-aangehouden verdachte, die niet is gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen, worden gebezigd in de ontnemingszaak?
/Gerechtshof Leeuwarden 20 december 2012, LJN BY6910 Vordering
De officier van justitie heeft gevorderd de ontneming van veroordeelde van een bedrag van € 280.274.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op datzelfde bedrag en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Salduz-verweer
Door de raadsman is ter zitting van het hof gesteld, dat de verklaringen van veroordeelde, afgelegd bij de politie, niet kunnen worden gebruikt bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat hoewel veroordeelde niet was aangehouden, hij zich ten tijde van het afleggen van zijn verklaringen in een met een aanhouding vergelijkbare situatie bevond. Veroordeelde is voorafgaand aan de verhoren niet gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen. Wanneer veroordeelde wel een advocaat had gesproken, dan had hij zich hoogstwaarschijnlijk op zijn zwijgrecht beroepen en had hij deze verklaringen niet afgelegd. Er is derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Nu er voor het overige niets is waar de soortgelijke feiten als die in de bewezenverklaring aannemelijk mee gemaakt kunnen worden, dient de vordering in zijn geheel te worden afgewezen, aldus de raadsman.
Beoordeling Hof
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Op 2 september 2010 omstreeks 14:00 uur bevindt verbalisant zich op het perceel van veroordeelde ter controle van bepalingen in de Opiumwet. Veroordeelde is op dat moment niet thuis. De verbalisant neemt telefonisch contact op met veroordeelde en deelt hem mede dat hij ter controle een schuur op het perceel van veroordeelde wil controleren. Veroordeelde deelt telefonisch mede hoe de deur van de schuur kan worden geopend en ook deelt veroordeelde mede dat verbalisant daar ongeveer 500 stuks hennepplanten zal aantreffen. Tevens geeft veroordeelde aan dat hij ergens in Twente aan het werk is maar dat hij naar verbalisant toe zal komen. Om 15:40 uur komt veroordeelde ter plaatse. Kort daarna verleent hij de verbalisanten toegang tot zijn woonhuis. Ook daar worden hennepplanten aangetroffen. Na overleg wordt veroordeelde nog in de gelegenheid gesteld om te douchen waarna veroordeelde met de verbalisant mee naar het politiebureau gaat, om als verdachte te worden gehoord. Diezelfde dag nog legt veroordeelde op het politiebureau twee verklaringen af, die kort gezegd inhouden dat veroordeelde gedurende een aantal jaren hennep heeft geteeld.
Het hof stelt vast dat veroordeelde niet de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste noch tweede verhoor aangaande zijn betrokkenheid bij de hennepplantages een advocaat te raadplegen. Voorts stelt het hof vast dat veroordeelde niet was aangehouden.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of veroordeelde zich bij het afleggen van de verklaringen in een met een aanhouding te vergelijken situatie bevond.
In casu was er sprake van een betrapping op heterdaad. Veroordeelde, die op dat moment reeds werd aangemerkt als verdachte, is evenwel niet aangehouden in de zin van art. 53 Sv. Wanneer in een geval van betrapping op heterdaad de politie ervoor kiest om een verdachte niet aan te houden maar de verdachte wel aan een verhoor te onderwerpen op het politiebureau, dient de politie zich er van te vergewissen dat het voor die verdachte duidelijk is dat er op dat moment geen sprake is van een zodanige (dreigende) vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking dat het voor verdachte niet mogelijk is om zich aan het verhoor te onttrekken. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat veroordeelde op de hoogte was of kon zijn van de omstandigheid dat hij zich desgewenst aan het verhoor had kunnen onttrekken juist nu er sprake was van een betrapping op heterdaad en de verdachte in de veronderstelling mocht verkeren dat er niets anders opzat dan mee te gaan naar het politiebureau voor verhoor, hetzij vrijwillig hetzij daartoe gedwongen na te zijn aangehouden. Het hof houdt het er dan ook voor dat veroordeelde verontschuldigbaar in het ongewisse was van zijn specifieke strafprocessuele positie als niet-aangehouden verdachte. Dit maakt dat veroordeelde zich onder deze omstandigheden bij het afleggen van zijn verklaringen in een met een aanhouding te vergelijken situatie bevond. Veroordeelde had in dit geval op die grond derhalve gewezen moeten worden op zijn recht om een advocaat te raadplegen.
Indien een aangehouden verdachte niet wordt gewezen op zijn recht om voorafgaand aan zijn eerste verhoor een advocaat te raadplegen, levert dat een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv dat, na een daartoe strekkend verweer in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van die bewuste verhoren. Nu veroordeelde zich in een met een aanhouding te vergelijken situatie bevond, zal het hof de verklaringen van veroordeelde, afgelegd ten overstaan van de politie op 2 september 2010 dan ook uitsluiten voor het bewijs.
Voor het overige is uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen noch uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt daarom afgewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.