Klaagschriften in verschoningsrechtzaak: zeer uitzonderlijke omstandigheden aangenomen. Verdenking dat advocaat een structurele heeft gespeeld bij witwasstructuren.
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 mei 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4909
De beschikkingen van de rechter-commissaris
Ten aanzien van Klager heeft de rechter-commissaris -verkort weergegeven- in de beschikking van 27 juni 2017 geoordeeld dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij het belang van waarheidsvinding dient te prevaleren boven het verschoningsrecht van klager, die als advocaat van Naam 1 werkzaam was. De zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn erin gelegen dat klager wordt verdacht van het medeplegen van witwassen, deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van valsheid in geschrifte, dat deze verdenking ziet op een langere periode, dat verdachte als advocaat een structurele rol in die verdenkingen heeft gespeeld, dat er sprake is van een grote omvang van de witwasstructuren (inzet van een groot aantal nationale en internationale rechtspersonen en het advocatenkantoor zelf) en dat er onjuiste informatie aan derden (juridisch en financieel dienstverleners) is verstrekt. Derhalve mag geclausuleerd kennis worden genomen van de stukken. De inbreuk op het verschoningsrecht mag niet verder gaan dan strikt nodig voor die waarheidsvinding. Daarbij moet dan zorg worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de klager dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan klager wordt verdacht, onevenredig worden getroffen. Daarom dienen klager en zijn advocaat alsnog in de gelegenheid te worden gesteld de images te bestuderen en aan te geven welke bestanden zien op niet aan de strafzaak te relateren correspondentie.
Naar aanleiding van voornoemde overweging in de beschikking van de rechter-commissaris van 27 juni 2017 heeft de rechter-commissaris klager en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld alle stukken te bekijken. Op 5 april 2019 heeft de rechter-commissaris bij beschikking geoordeeld dat de bestandsmappen van de iPad en iPhone en een deel van de bestanden op de laptop, behalve namen en telefoonnummers van derden-cliënten, niet of nauwelijks inhoudelijke informatie bevatten met betrekking tot derden-cliënten, zodat de belangen van die derden-cliënten niet of niet onevenredig worden getroffen bij verstrekking aan het OM. Van de bestanden in de mappen e-mail en documents op de laptop van klager, bestaande uit respectievelijk 6.066 en 6.666 documenten, heeft de rechter-commissaris globaal kennis genomen en geoordeeld dat zich in die mappen ook e-mailberichten en documenten bevinden die lijken te relateren aan derden-cliënten van verdachte. Ten aanzien van die documenten heeft de rechter-commissaris overleg gevoerd met klager en naar aanleiding daarvan geoordeeld dat de image ook in zijn geheel aan de officier van justitie ter beschikking wordt gesteld en dat de informatie die betrekking heeft op derden-cliënten wordt vernietigd, dan wel niet wordt ingezien.
Naar aanleiding van de beschikking van de rechter-commissaris heeft de rechtbank op 8 april 2019 een bericht gestuurd aan klager en aan de officier van justitie, teneinde beide partijen de gelegenheid te bieden hun standpunten naar aanleiding van de beschikking van 27 juni 2017 aan te vullen dan wel te wijzigen.
Ten aanzien van Klager heeft de rechter-commissaris op 7 maart 2018 geoordeeld dat er sprake is van een serieuze verdenking jegens klager. Klager wordt –kort gezegd- als verdachte aangemerkt in deze zaak en hij wordt verdacht van het medeplegen van witwassen, het medeplegen van valsheid in geschrifte en deelname aan een criminele organisatie. Gelet op deze verdenking is er volgens de rechter-commissaris sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
Het standpunt van klager
Ten aanzien van Klager en Klager is bij klaagschriften van respectievelijk 5 april 2019 en 22 maart 2018 gesteld dat de inbeslaggenomen stukken alle onder het verschoningsrecht dan wel het afgeleid verschoningsrecht vallen en derhalve geen inbeslagname of kennisname mag plaatsvinden van de inbeslaggenomen stukken.
In raadkamer is ten aanzien van Klager primair aangevoerd dat sprake is geweest van een onrechtmatige inbeslagneming. Onder klager zijn digitale gegevensdragers (laptop, iPad en iPhone) in beslag genomen met daarin de totale administratie en correspondentie van klager. Van deze gegevensdragers zijn images gemaakt en de gegevensdragers zijn aan klager geretourneerd. Nu klager in zijn hoedanigheid van advocaat een geheimhouder is, hadden de rechter-commissaris en de deken aanwezig moeten zijn bij de inbeslagname. Dit is niet gebeurd en dit vormverzuim is ook niet hersteld door bijvoorbeeld de gegevensdragers te retourneren en met tussenkomst van de rechter-commissaris en de deken wederom in beslag te nemen. Het kan niet zo zijn dat de beoordeling ten aanzien van de rechtmatigheid van het beslag pas bij de zittingsrechter aan de orde komt. Immers, dan is er al sprake van een openbaar proces geweest en is het verschoningsrecht al geschonden. Derhalve dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard. Ook is het tijdsverloop van twee jaren tussen de inbeslagname in 2015 en de overdracht van de stukken in Klager en het inzien van de stukken door de rechter-commissaris in 2017 redengevend om tot gegrondverklaring te komen. Subsidiair is betoogd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn in het dossier om klager als verdachte aan te merken en is geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht kan worden doorbroken. Meer subsidiair verzet klager zich tegen de beschikking van de rechter-commissaris ten aanzien van de laptop, de iPhone en de iPad op de volgende onderdelen. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat sommige delen van de images wel informatie van derden-cliënten bevatten maar dat die informatie niet inhoudelijk is, althans zo beperkt is, dat terbeschikkingstelling aan de officier van justitie de belangen van die derden-cliënten niet onevenredig treft. Anders dan het oordeel van de rechter-commissaris is klager van mening dat namen, contactgegevens, gegevens met betrekking tot afspraken en alle andere informatie dat derden-cliënten betreft op de iPad, iPhone en laptop volledig onder het verschoningsrecht vallen. In de mappen e-mail en documents op de laptop bevindt zich informatie van/over derden-cliënten waarbij het verschoningsrecht jegens die derden wel noodzaakt dat die informatie wordt vernietigd. Het is in beginsel aan de rechter-commissaris om deze stukken te bekijken en hierover een beslissing te nemen en niet aan de officier van justitie.
Desgevraagd heeft de raadsman aangevoerd dat klager in totaal anderhalve maand de tijd heeft gehad om de mappen te bekijken en aan te geven welke documenten betrekking hebben op derden-cliënten en dat die tijd volstrekt onvoldoende was om alle bestanden te bekijken. De raadsman heeft uitgesproken zich goed te kunnen vinden in het tijdens de raadkamer gedane praktische voorstel van de officier van justitie, inhoudend dat officier van justitie mr. Snijders met een collega officier van justitie en een fiscalist de bestanden zal bekijken en een selectie zal maken van de op de zaak betrekking hebbende stukken en de stukken die al dan niet in het strafdossier terecht mogen/moeten komen. De raadsman heeft benadrukt dat vervolgens – nadat hijzelf zijn zienswijze heeft kunnen geven – de rechter-commissaris of de rechtbank moet beslissen welke stukken van derden-cliënten dienen te worden vernietigd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om ongegrondverklaring van de klaagschriften.
In raadkamer heeft de officier van justitie nog het navolgende aangevoerd. Ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking heeft de officier van justitie gesteld dat politie en justitie voorafgaand aan de aanhouding van klager ervan uitgingen dat hij fiscalist was en niet advocaat. Bij de aanhouding heeft klager vrijwillig zijn codes van de digitale gegevensdragers afgegeven en gesteld dat hij advocaat was. De gegevensdragers zijn vanaf dat moment als geheimhouderstukken aangemerkt en bij het Openbaar Ministerie in een kluis gedaan, zodat er geen inzage kon plaatsvinden. De officier van justitie heeft benadrukt dat er nog geen kennis is genomen van de stukken. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Er is echter geen reden om het klaagschrift vanwege deze onrechtmatigheid van de doorzoeking gegrond te verklaren.
Het primaire en subsidiaire standpunt, zoals weergegeven in het schriftelijk requisitoir, zijn niet meer aan de orde. Het meer subsidiaire standpunt dat klager een verschoningsgerechtigde is en dat er, gelet op de verdenking, sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het verschoningsrecht dient te wijken, is thans wel van toepassing. De beschikkingen van de rechter-commissaris zijn volgens de officier van justitie op goede gronden genomen. De klaagschriften dienen dan ook ongegrond te worden verklaard. De stukken die betrekking hebben op derden-cliënten kunnen eventueel bij aantreffen worden vernietigd. In raadkamer heeft de officier van justitie de praktische werkwijze voorgesteld, zoals hiervoor vermeld, en biedt hij aan, samen met een tweede officier van justitie en een fiscalist door de stukken te gaan. Zij zouden dan een splitsing kunnen maken tussen stukken die betrekking hebben op onderhavige zaak en stukken die van derden-cliënten zijn en dus vernietigd moeten worden.
Ten aanzien van Klager is in raadkamer geen verweer gevoerd.
De beoordeling
Ingevolge artikel 98, eerste lid, Sv, mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv – waaronder klager – zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt niet in beslag worden genomen. Wel mogen zonder toestemming van de verschoningsgerechtigde brieven of geschriften in beslag worden genomen die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend (zogenaamde corpora et instrumenta delicti), omdat dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan die persoon toekomende bevoegdheid tot verschoning (vgl. HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0422).
De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262).
Ten slotte kan - onder zeer uitzonderlijke omstandigheden - het belang van de waarheidsvinding een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken. Wel kan dat het geval zijn wanneer de verschoningsgerechtigde wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een advocaat met bepaalde cliënten.
Bij de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, spelen de aard en de ernst van de feiten waarop de verdenking betrekking heeft, een belangrijke rol (vlg. ECLI:NL:HR:2010:BG9494).
In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht onevenredig worden getroffen (vlg. ECLI:NL:HR:2005:AT4418, HR NJ 2002, 438 en HR NJ 2002, 439).
De onrechtmatigheid van de doorzoeking en inbeslagneming
Ten aanzien van de stelling van klager dat de inbeslagneming onrechtmatig is geweest, overweegt de rechtbank als volgt.
Indien in een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelf onrechtmatig moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 en HR 4 april 2018, ECLI:NL:2018:502:NJ 2018/221).
Uit deze overweging blijkt dat het enkele feit dat de beslaglegging zelf onrechtmatig is, nog niet betekent dat het beklag gegrond is. Of de onregelmatigheid tot gegrondverklaring moet leiden, is een aparte, tweede, vraag. In latere jurisprudentie is dit verder aangescherpt. De vraag of de beslaglegging zelf onrechtmatig is, is versmald tot de vraag of die beslaglegging “van onwaarde” moet worden geacht op grond van het feit dat “de formaliteiten” (zoals bijvoorbeeld de in artikel 94b Sv gestelde vereisten) waaraan de inbeslagneming moet voldoen, niet in acht zijn genomen. Vormverzuimen die de beslaglegging zelf niet van onwaarde maken, zouden slechts raken aan de mogelijke onrechtmatigheid van gebruik voor het bewijs van hetgeen door de inbeslagneming is verkregen (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 en HR 4 april 2018, ECLI:NL:2018:502:NJ:2018/221). Op het daarover ex artikel 359a Sv door de zittingsrechter te geven oordeel mag de beklagrechter niet vooruitlopen. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat voornoemde jurisprudentie niet van toepassing is in het geval er beslag wordt gelegd onder een verschoningsgerechtigde.
Het in casu door klager gevoerde verweer dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking kan gelet op voorgaande jurisprudentie dus niet tot gegrondverklaring van onderhavig klaagschrift leiden, nu de stellingen van klager – als zij zouden worden gevolgd – niet tot gevolg zouden kunnen hebben dat de beslaglegging zelf ‘van onwaarde’ moet worden geacht, gelet op de uitgangspunten die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Dat de vraag, welk gevolg een (eventueel) onrechtmatig beslag dient te hebben, pas wordt beantwoord bij een inhoudelijke behandeling, waarbij het verschoningsrecht dan al – in de woorden van de raadsman – is prijs gegeven, is een omstandigheid die kan worden meegewogen bij het eventueel aan de onrechtmatigheid te verbinden gevolg. Dat het beslag abusievelijk twee jaar lang niet is ingezien door de rechter-commissaris, maakt dit oordeel ook niet anders.
De verdenking
Door de rechter-commissaris is geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De rechtbank dient, om vast te kunnen stellen of dit inderdaad het geval is, de verdenking jegens verdachte(n)/klager als uitgangspunt te nemen.
De rechter-commissaris heeft in de beschikkingen van 27 juni 2017 en 7 maart 2018 een verdenking verwoord. De rechtbank neemt deze bij haar beoordeling tot uitgangspunt, te weten:
“De verdenkingen die ten grondslag liggen aan de doorzoeking in de zaak BRZ 408 zien op het op grote schaal en langdurig overtreden van de Opiumwet, het op grootschalige wijze en langdurig witwassen van uit die Opiumwet verkregen opbrengsten alsmede op – aan dat witwassen te relateren- valsheid in geschrift. De verdachten betreffen natuurlijke personen en rechtspersonen. Deze verdachten waren onderdeel van een criminele organisatie en actief in binnen- en buitenland. Ten aanzien van de strafbare gedragingen zou gebruik gemaakt zijn van ondernemingen (de coffeeshops) en binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen, alsmede een in het buitenland opererend en adviserend trust/advocatenkantoor, te weten het kantoor Naam 2 te Luxemburg, waar klager werkzaam is en waarvan hij mede-eigenaar is.
In het onderzoek BRZ 408 is klager ook als verdachte aangemerkt. De verdenking tegen klager ziet op deelname aan een criminele organisatie, het medeplegen van (gewoonte) witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift. Klager wordt ervan verdacht dat hij jarenlang (2008-2015) in en aan die criminele organisatie advies heeft gegeven en bijstand heeft verricht inzake het opzetten van ondernemingsstructuren en rechtspersonen, dit met de bedoeling het witwassen van van misdrijf afkomstige gelden mogelijk te maken en zogenoemde UBO’s voor justitie en overheidsinstanties af te schermen. De omvang van het witwasvermogen betreft vermoedelijk miljoenen euro’s. Klager is naast vorengenoemde advisering en het opzetten van structuren ook anderszins actief geweest in bovengenoemde criminele organisatie. Zo was hij bestuurder van een aantal tot de organisatiestructuur/criminele organisatie behorende rechtspersonen, stelde hij bankrekeningnummers van zijn advocatenkantoor ter beschikking ten behoeve van het doorsluizen van illegaal geld naar buitenlandse ondernemingen en bood hij overige verdachten in de criminele organisatie de mogelijkheid contant illegaal geld in een kluis in Luxemburg op te slaan. Voorts zou hij deel hebben genomen aan het aan derden verstrekken van onjuiste/onvolledige informatie over (de aard van) de rechtspersonen, aan het openen van bankrekeningen ten behoeve van die rechtspersonen alsmede de herkomst van het op die rekeningen gestorte geld.
Naar het oordeel van de rechter-commissaris betreft het een redelijke verdenking van zeer ernstige feiten, waarbij klager in zijn hoedanigheid van advocaat (juridisch adviseur en juridisch vertegenwoordiger, alsmede facilitator door het ter beschikking stellen van zijn advocatenkantoor) langdurig en structureel betrokken is geweest. Uit het strafdossier kan afgeleid worden dat klager een belangrijke rol heeft gespeeld in de criminele organisatie in die zin dat zonder zijn advisering en overige hulp de witwaspraktijken niet hadden kunnen worden uitgevoerd zoals is beschreven in het onderzoek.”
Is er sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden?
De rechtbank overweegt dat, gelet op het overwogene in de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BG9494), bij de beoordeling of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden de aard en de ernst van de feiten waarop de verdenking jegens de verschoningsgerechtigde betrekking heeft een belangrijke rol speelt.
De rechtbank overweegt dat, kortgezegd en met inachtneming van de hiervoor genoemde verdenking, de advocaat/klager wordt verdacht van onder meer het medeplegen van witwassen, de deelname aan de criminele organisatie en het medeplegen van valsheid in geschrifte. Dit zijn ernstige delicten. Klager wordt ervan verdacht zelf actief betrokken te zijn geweest bij strafbare gedragingen gedurende een langere periode, waarbij misbruik lijkt te zijn gemaakt van het vertrouwen dat in advocaten wordt gesteld. Gelet op de ernst van de strafbare feiten en de aard daarvan, te weten witwassen, deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift, is de rechtbank, met de rechter-commissaris, van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
Klager
Nu er, zoals hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, kan het ‘algemene’ beroep van klager op het verschoningsrecht niet slagen. De rechtbank dient wel te beoordelen of de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder is gegaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht niet onevenredig worden getroffen indien het beslag aan de officier van justitie wordt overgedragen.
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling of stukken al dan niet betrekking hebben op zaken die buiten de omvang van het onderhavige strafrechtelijke onderzoek vallen, bij uitstek toekomt aan klager. Klager is het beste in staat om de belangen van derde-cliënten in het oog te houden en te benoemen waar deze (onevenredig) worden geschonden. Klager is door de rechter-commissaris blijkens de stukken in de map van de rechter-commissaris ook in de gelegenheid gesteld om de images van de iPad, iPhone en laptop te bekijken met dit doel. Echter, namens klager is gemotiveerd betoogd dat de rechter-commissaris op 8 januari 2019 een kopie van de image van de iPad, iPhone en laptop en het bijbehorende leesprogramma aan de raadsman heeft verstrekt en dat klager tot 1 maart 2019 de gelegenheid heeft gekregen om de bestanden te bekijken. De rechtbank is met klager van oordeel dat deze periode feitelijk te kort is geweest om alle bestanden te kunnen bekijken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat klager alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld zich uit te laten over de stukken.
De officier van justitie heeft als praktische oplossing in raadkamer benoemd dat hij bereid is met een collega officier van justitie en een fiscalist naar alle stukken te kijken en te bezien welke stukken op het strafrechtelijk onderzoek in onderhavige zaak zien en welke stukken van derden-cliënten zijn en dus vernietigd zouden kunnen worden. Namens klager heeft de raadsman gesteld met deze handelwijze te kunnen instemmen, omdat hij vertrouwen heeft in de officier van justitie, als vervolgens door de rechter-commissaris of door de rechtbank nog nader wordt geoordeeld welke stukken van derden-cliënten moeten worden vernietigd.
In dit verband stelt de rechtbank voorop dat het op grond van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering aan de verschoningsgerechtigde is om aan te geven of sprake is van geheimhouderstukken, dan wel om stukken prijs te geven of zich daartegen te verzetten. De onderhavige procedure beoogt dat stukken van derden-cliënten niet aan het onderzoeksteam (officier van justitie en/of politie) worden verstrekt. Met de voorgestelde handelwijze wordt hieraan voorbij gegaan.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank staat het klager (en zijn gemachtigd raadsman) vrij - hoewel het klaagschrift nu juist is ingediend om dit te voorkomen - om in te stemmen met het verstrekken van stukken van derden-cliënten aan de officier van justitie. Dit is immers in lijn met het primaat dat op dit punt bij klager/de gemachtigd raadsman ligt.
Gelet op het akkoord van de raadsman met de voorgestelde, praktische, handelwijze, zal de rechtbank in dit uitzonderlijke geval beslissen dat de stukken aan officier van justitie mr. Snijders, een collega officier van justitie en een fiscalist ter beschikking worden gesteld.
Door de raadsman is verweer gevoerd ten aanzien van de images op de iPad, iPhone en een deel van de laptop voor zover deze zien op naam, contactgegevens en telefoonnummers van derden-cliënten. De raadsman heeft betoogd dat enkel de aanwezigheid van deze gegevens in de images al een beroep op het verschoningsrecht richting derden-cliënten rechtvaardigt. Daarnaast is er verweer gevoerd inzake de mappen e-mails en documents op de laptop. Gelet op het hiervoor genoemde criterium, te weten dat de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk is, waarbij ook gekeken moet worden naar de belangen van derden-cliënten die niet onevenredig mogen worden getroffen, draagt de rechtbank de officier van justitie op de inhoud van de images van zowel de iPhone, de iPad en de laptop te bekijken en aan te geven welke stukken strikt noodzakelijk zijn voor de strafzaak. Vervolgens is het aan klager om een standpunt in te nemen over de stukken die door de officier van justitie zijn geselecteerd als noodzakelijk voor de strafzaak, waarbij benoemd moet worden of belangen van andere cliënten onevenredig worden benadeeld in geval van verstrekking. De rechtbank zal vervolgens beslissen welke stukken verstrekt kunnen worden en welke stukken dienen te worden vernietigd, waarbij die beoordeling zich zal beperken tot de stukken waarover klager en de officier van justitie dan nog van mening verschillen.
De rechtbank zal dan ook de stukken in handen van officier van justitie mr. Snijders stellen, opdat deze volgens de voorgestelde wijze een splitsing zal maken in zaakrelevante stukken en stukken die kunnen worden vernietigd, een en ander conform de hiervoor genoemde maatstraf van strikte noodzakelijkheid. De officier van justitie dient hiervan de raadsman in kennis te stellen middels een schrijven vóór 10 juli 2019 (binnen een termijn van zes weken na de uitspraak). De rechtbank draagt vervolgens de raadsman op om vóór 21 augustus 2019 (binnen een termijn van zes weken) te reageren op het schriftelijk ingenomen standpunt van de officier van justitie.
Nu de rechtbank het onderzoek in raadkamer op 18 april 2019 heeft gesloten, zal zij het onderzoek in raadkamer heropenen. De rechtbank bepaalt dat het onderzoek in raadkamer wordt voortgezet op 25 oktober 2019, om 10:00 uur. De rechtbank zal een beoordeling geven over de te vernietigen stukken.
Klager
Op 4 en 5 juli 2014 hebben doorzoekingen plaatsgevonden. Bij de afwerking van de procedure zijn stukken gevonden die zijn te relateren aan klager dan wel een medewerker van zijn kantoor. Het betreft emailverkeer, correspondentie, een factuur van het kantoor van Klager, gericht aan Naam 3
Door de rechter-commissaris is op 7 maart 2018 beslist dat al deze stukken mogen worden verstrekt aan het Openbaar Ministerie in het kader van de strafrechtprocedure omdat de inbeslaggenomen stukken in een zodanig direct verband staan tot de feiten waarvan de verdachte natuurlijke en rechtspersonen alsmede klager worden verdacht. De stukken hebben betrekking op een of meer van de verdachte natuurlijke en rechtspersonen of aan hen gelieerde rechtspersonen en al deze stukken zijn tevens gericht aan of afkomstig van de heer Klager dan wel van zijn kantoor.
De rechtbank stelt vast dat klager uitsluitend heeft aangevoerd dat de stukken vallen onder het verschoningsrecht, waardoor de stukken niet verstrekt mogen worden aan de officier van justitie.
De rechtbank zal na afronding van de behandeling van alle klaagschriften haar (eind)oordeel geven over zowel Klager als Klager. Nu de rechtbank het onderzoek in raadkamer ook in Klager op 18 april 2019 heeft gesloten, zal zij ook dit onderzoek in raadkamer heropenen. De rechtbank bepaalt dat het onderzoek in raadkamer wordt voortgezet op 25 oktober 2019, om 10:00 uur.
De beslissing
De rechtbank heropent het onderzoek en bepaalt dat de behandeling in raadkamer zal worden aangehouden tot 25 oktober 2019, te 10:00 uur;
stelt de stukken in handen van officier van justitie mr. Snijders, opdat deze vóór 10 juli 2019 een splitsing zal maken in zaakrelevante stukken en stukken die kunnen worden vernietigd;
verzoekt de officier van justitie zijn schriftelijk standpunt mede te delen aan de raadsman, opdat deze vóór 21 augustus 2019 hierop kan reageren en zijn reactie toe kan sturen aan de rechtbank;
beveelt de oproeping van klager en de raadsman tegen het tijdstip van 25 oktober 2019, te 10:00 uur, het tijdstip waarop de behandeling in raadkamer zal worden voortgezet;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Lees hier de volledige uitspraak.