Klacht die strekt tot vernietiging van de uitspraak in de ontnemingszaak wanneer de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond worden bevonden voldoet niet aan vereisten wettig cassatiemiddel

Hoge Raad 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2010


Het gerechtshof Amsterdam heeft op 1 juli 2016 het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 45.407,66 en aan verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.

Middel

Het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof ten onrechte een maatregel als bedoeld in art. 36, eerste lid, Sr heeft opgelegd aangezien in de strafzaak ten onrechte de daarin tenlastegelegde strafbare feiten bewezen zijn verklaard.


Beoordeling Hoge Raad

Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.

De klacht - die strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak in de ontnemingszaak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden - voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven. Daarbij verdient nog opmerking dat ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75). Bovendien kan de rechter in voorkomende gevallen op grond van art. 577b, tweede lid, Sv, het te betalen bedrag verminderen of kwijtschelden.

Opmerking verdient nog dat deze behandeling van het middel van de betrokkene afwijkt van de wijze waarop een dergelijk middel van het openbaar ministerie wordt beoordeeld. Deze verschillende behandeling vindt, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 16 oktober 2018, ECLI:NL: HR:2018:1947 nader heeft toegelicht, zijn rechtvaardiging hierin dat de positie van het openbaar ministerie in deze afwijkt van die van een betrokkene.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^