Kortgedingvordering Belastingdienst inzake informatieverstrekking ex. art. 47 AWR terecht toegewezen
/Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:378
De Belastingdienst heeft in kort geding gevorderd een bevel om informatie aan hem te verstrekken op straffe van een dwangsom. Deze vordering is gebaseerd op art. 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), dat de belastingplichtige verplicht om desverzocht informatie aan de Belastingdienst te verstrekken die van belang kan zijn voor de belastingheffing.
Het hof heeft vastgesteld dat eisers tot nu toe niet aan deze informatieplicht hebben voldaan. Het heeft de toewijzing van de vordering van de Belastingdienst door de voorzieningenrechter daarom bekrachtigd.
Eisers komen hiertegen in cassatie op met onder meer de klacht dat het hof niet naar behoren heeft onderzocht of de door de Belastingdienst verlangde informatie wel bestaat en of zij daarover wel (kunnen) beschikken.
De Hoge Raad wijst het cassatieberoep van eisers af dat is gericht tegen een kortgedingvordering van de Belastingdienst tot het verstrekken van informatie. Eisers stellen volgens de AG tevergeefs dat het hof niet naar behoren heeft onderzocht of de door de Belastingdienst verlangde informatie wel bestaat en of zij daarover wel (kunnen) beschikken. De klacht berust volgens de AG op een onjuiste lezing van het oordeel van het hof en kan daarom niet tot cassatie leiden. Het hof heeft volgens de AG helemaal niet miskend dat de door de Belastingdienst gevraagde informatie moet bestaan en eisers daarover beschikken dan wel redelijkerwijs kunnen beschikken. Het oordeel van het hof berust onmiskenbaar erop dat eisers ontoereikend verweer hebben gevoerd op dit punt. De Belastingdienst heeft zijn informatievordering voldoende gemotiveerd en onderbouwd en eisers hebben in reactie daarop vrijwel geen informatie verstrekt of anderszins uitleg gegeven. Het hof mocht er daarom vooralsnog vanuit gaan dat de gevorderde gegevens (goeddeels) bestaan en eisers daarover (kunnen) beschikken. Het hof heeft eisers derhalve ook niet veroordeeld tot het leveren van een prestatie, waaraan zij onmogelijk kunnen voldoen. Die onmogelijkheid kan overigens alsnog aan de orde komen in een executiegeschil na de fase van het kort geding.
De Hoge Raad volgt het advies van de AG en verwerpt het cassatieberoep van eisers met toepassing van art. 81 Wet RO.
Lees hier de volledige uitspraak.