Katvanger: medepleger of medeplichtige?

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2087

Verdachte wordt verdachte van het plegen van meerdere oplichtingen.

Op 30 december 2013 wordt naam B.V. opgericht en op 19 december 2016 wordt verdachte als nieuwe bestuurder aangesteld. Op 16 januari 2017 wordt verdachte als bestuurder vervangen door medeverdachte 2, die op 2 maart 2017 weer uit functie treedt. Verdachte wordt vervolgens opnieuw benoemd als bestuurder en blijft dat ook tot het faillissement van het bedrijf wordt uitgesproken op 25 april 2017.

In de tenlastegelegde periode van 1 december 2016 tot en met 30 april 2017 worden op naam van naam B.V. op grote schaal goederen besteld bij diverse bedrijven, zowel om te huren als om te kopen. Deze goederen worden na afgifte echter niet betaald en ook niet geretourneerd. De leveranciers die hierop actie ondernemen, worden vervolgens van het kastje naar de muur gestuurd door diverse ‘medewerkers’ van het bedrijf. Daarnaast blijkt het contact met de ‘medewerkers’ van naam B.V. uitermate moeizaam te verlopen of zelfs onmogelijk te zijn. De leveranciers wordt meerdere malen voorgeschoteld dat betaling of retournering spoedig gerealiseerd zal worden. Dit blijkt echter niet het geval te zijn.

Het hof constateert dat niet is gebleken dat vanuit naam B.V. in die periode daadwerkelijke legale economische activiteiten werden ondernomen. Dat naam B.V. geen normaal functionerend bedrijf was, vindt steun in de verklaring van aangever getuige 2. Hij vernam van de curator van naam B.V. dat de vennootschap een ‘lege BV’ was waar allerlei fraudepraktijken zouden plaatsvinden. Het hof stelt dan ook vast dat naam B.V. een zogenoemde ‘plof-BV’ betrof.

Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de personen achter naam B.V. door middel van een vooropgezette, georganiseerde vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken gaven met het doel om daarvan misbruik te maken. Dit handelen bestond eruit dat die personen ten opzichte van leveranciers telkens de valse hoedanigheid aannamen van bonafide medewerkers van een normaal vastgoedbedrijf. Vanuit naam B.V. werd ogenschijnlijk gehandeld conform het in het maatschappelijk verkeer geldende patroon dat enerzijds de leveranciers goederen verhuren of verkopen en anderzijds de klant die goederen tijdig betaalt of retourneert. Om een indruk van betrouwbaarheid te creëren was het bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, was de gehuurde loods voorzien van het bedrijfslogo, werd gebruikt gemaakt van e-mailadressen en telefoonnummers en had het bedrijf een website. Het hof acht het aannemelijk dat de gedupeerde bedrijven onder invloed van deze onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de afgifte van goederen. Het is in het handelsverkeer immers niet ongebruikelijk dat op basis van goed vertrouwen wordt geleverd, zonder al te diepgaande controles, in de veronderstelling dat de goederen tijdig zullen worden betaald en/of geretourneerd.

Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte R. medeverdachte 1 hem eind 2016 heeft benaderd om zich als bestuurder van naam B.V. te laten inschrijven. Dit zou verdachte hebben gedaan omdat medeverdachte 1 zelf, naar eigen zeggen, een BKR-registratie zou hebben. Verdachte is vervolgens met medeverdachte 1 naar de Kamer van Koophandel gegaan, heeft zich daar gelegitimeerd en zich ingeschreven als directeur.

Uit het procesdossier is niet gebleken dat verdachte zich op enige wijze heeft ingespannen om kennis te krijgen van de context waarin hij zijn activiteiten heeft verricht. Een toelichting op het feit dat hij in een korte periode tot tweemaal toe, met een korte onderbreking, in het Handelsregister ingeschreven heeft gestaan als bestuurder, is niet gegeven. Dat geldt ook voor het feit dat verdachte een derde (medeverdachte 2) heeft ingeschakeld om in zijn plaats gedurende enkele weken als bestuurder op te treden. Een logische verklaring waarom verdachte in zijn hoedanigheid van directeur de door medeverdachte 1 bestelde goederen moest ophalen, terwijl verdachte de facto niet betrokken zou zijn geweest bij de vennootschap en hij voor deze diensten geen vergoeding kreeg, is evenmin gegeven.

Deze feiten en omstandigheden duiden er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op dat verdachte zich bewust heeft opgeworpen als ‘katvanger.’ Het is algemeen bekend dat degenen die feitelijk achter dit soort ‘plof-BV’s’ zitten, doorgaans katvangers aanstellen die het risico moeten dragen indien de criminele activiteiten aan het licht zouden komen. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn geweest dat verdachte wist dat hij als ‘katvanger’ optrad en dat hij globale wetenschap heeft gehad dat zijn naam en identiteit gebruikt werden voor frauduleuze activiteiten onder de dekmantel van naam B.V..

Het hof ziet zich gesteld voor de vraag hoe de rol van verdachte in de hiervoor beschreven constellatie moet worden getypeerd. De enkele omstandigheid dat verdachte zich als katvanger heeft opgeworpen, duidt naar het oordeel van het hof wel op een faciliterende rol die echter niet zonder meer van zodanig gewicht is dat verdachte reeds op grond daarvan als medepleger van (primair) oplichting kan worden aangemerkt. Daarvoor moet een verdergaande betrokkenheid van verdachte komen vast te staan.

Op grond van de stukken kan worden vastgesteld dat in een aantal in de tenlastelegging genoemde zaken goederen zijn besteld waarbij de naam van verdachte is gebruikt. Nu uit het dossier echter duidelijk naar voren komt dat de personen achter naam B.V. regelmatig gebruik maakten van valse namen en het voor de hand ligt dat in voorkomende gevallen door hen ook de naam van de ingeschreven directeur werd gebruikt, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat het daadwerkelijk de verdachte is geweest die bij de betreffende bestellingen direct betrokken is geweest, noch dat hij ervan wist dat zijn naam voor die bestellingen werd misbruikt.

Verder heeft verdachte zelf verklaard dat hij tezamen met medeverdachte 1 verschillende bedrijven heeft bezocht om daar goederen op te halen. Deze goederen had medeverdachte 1 besteld op naam van naam B.V.. Verdachte moest zich vervolgens bij die bedrijven legitimeren als eigenaar van naam B.V., zodat medeverdachte 1 de goederen meekreeg. Het hof kan op grond van het dossier echter slechts in één geval vaststellen bij welke van de ten laste gelegde bedrijven verdachte zelf is geweest, namelijk bij bedrijf 4 /aggregaten (zaak 11).

Het hof komt dan ook niet tot een bewezenverklaring in de zaken 2 (bedrijf 1), 6 (B.V. 1), 7 (bedrijf 2), 8 (benadeelde 3), 9 (bedrijf 3), 10 (benadeelde 3) 16 (B.V. 2), en 17 (benadeelde 6), nu in deze zaken niet is komen vast te staan dat verdachte een verdergaande betrokkenheid heeft gehad dan zijn inschrijving als directeur van naam B.V. bij de Kamer van Koophandel.

Dit is, zoals aangegeven, slechts anders in de zaak bedrijf 4 /aggregaten (zaak 11), nu uit de aangifte van getuige 3 blijkt dat verdachte zich bij dit bedrijf met zijn ID-bewijs heeft gelegitimeerd en een uittreksel uit de KvK heeft getoond om te verzekeren dat de bestelde goederen meegegeven zouden worden. Aldus is in deze zaak vast komen te staan dat verdachte niet slechts als directeur op papier heeft gefungeerd maar dat hij in die hoedanigheid ook naar buiten is getreden c.q. de op te lichten onderneming heeft bezocht. Verdachte verrichtte deze handelingen voor en met medeverdachte 1, die betrokken was bij de activiteiten vanuit naam B.V.

Uit de wijze waarop werd geopereerd, leidt de rechtbank af dat verdachte en medeverdachte 1 in deze zaak bewust en nauw samenwerkten en dat verdachte ook opzet had op die bewuste en nauwe samenwerking. De rol van verdachte was daarbij substantieel omdat de bestelde goederen zonder hem waarschijnlijk niet zouden zijn meegegeven.

Het hof acht het primair ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^