Kosten in verband met criminele activiteiten zijn niet-aftrekbaar, ook niet voor zover zij in aanmerking zijn genomen bij de bepaling van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel
/Hoge Raad 19 april 2013, LJN BW7156
Essentie
Kosten in verband met criminele activiteiten (in casu productiekosten van xtc-pillen) zijn niet-aftrekbaar, ook niet voor zover zij in aanmerking zijn genomen bij de bepaling van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Feiten
Belanghebbende is bij vonnis van de Rechtbank Maastricht van 23 december 2004 veroordeeld voor het in de periode van 1 oktober 2001 t/m 25 mei 2004 leiding geven aan een criminele organisatie op het gebied van de handel in harddrugs. In vervolg op die veroordeling is belanghebbende bij arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 mei 2007 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 327.130,25 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de vaststelling van dit bedrag is het Hof uitgegaan van het in het kader van het jegens belanghebbende ingestelde strafrechtelijk financieel onderzoek opgestelde ontnemingsrapport, waarin aan de hand van een kasopstelling is geconcludeerd dat belanghebbende in de periode van 1 januari 2001 tot 25 mei 2004 meer contante inkomsten heeft genoten dan de traceerbare legale inkomsten.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 3.14, lid 1, letter d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 de belastbare inkomens uit werk en woning verhoogd met een bedrag aan productiekosten van xtc-pillen als zijnde kosten die verband houden met het misdrijf waarvoor belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld.
Hofuitspraak
Uit de stukken van het geding leidt het Hof af en ter zitting heeft de Inspecteur dit gevolgd, dat op de productie van de xtc-pillen een nettowinst werd gerealiseerd van 300% van de kostprijs. Het wederrechtelijk verkregen voordeel, zijnde de netto-winst, is bij uitspraak van de strafkamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 mei 2007, nr. 20-010604-05 OWV, onherroepelijk vastgesteld op een bedrag van € 327.130,25. Uitgaande van dit bedrag als netto-winst beloopt de kostprijs van de xtc-pillen een derde deel van € 327.130,25, ofwel (afgerond) € 109.000. Ter zitting is de Inspecteur hiermee akkoord gegaan.
Belanghebbende wordt aldus aangeslagen voor een bedrag van € 436.130.25 (327.130,25 + 109.000). Het bedrag waarvoor Belanghebbende is veroordeeld tot betaling ter ontneming van wederrechtelijk voordeel, mag ten laste van zijn belastbare inkomen worden genomen. Kosten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan een belastingplichtige onherroepelijk veroordeeld is, mogen echter niet in mindering worden gebracht op het belastbaar inkomen. Belanghebbende wordt derhalve aangeslagen voor een bedrag van € 109.000 (bij een netto-opbrengst van nihil).
Het Hof heeft geoordeeld dat de productiekosten op grond van artikel 3.14, lid 1, letter d, van de Wet niet aftrekbaar zijn en heeft het bedrag van die kosten vastgesteld op € 33.000 voor elk van de jaren 2001, 2002 en 2003 en op € 10.000 voor het jaar 2004
Tevens acht het Hof de vergrijpboete van 50%, verschuldigd ter zake van de toerekening als niet-aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.14, lid 1, onderdeel d van de Wet, in een situatie als de onderhavige, gelet op de ernst van de gedraging, de hoogte van het te belasten bedrag en de behandelduur, passend en geboden.
Dubbele heffing bij wederechtelijk ontnomen voordeel
De eerste mogelijke dubbele heffing betreft de samenloop tussen enerzijds de belastingheffing over het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en anderzijds de terugbetaling aan de Staat van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van de zogenoemde 'pluk-ze' wetgeving. De wetgever heeft deze dubbele heffing niet gewild. Daartoe heeft de wetgever in artikel 8a, lid 3, aanhef en onder a Wet IB 1964 (voor het jaar 2001: artikel 3.14, lid 3, aanhef en onder a van de Wet) bepaald dat tot de in artikel 8a, lid 1, onderdeel d Wet IB 1964 (thans: artikel 3.14, lid 1, aanhef en onderdeel d van de Wet) bedoelde, niet - aftrekbare kosten en lasten niet wordt gerekend de voldoening aan de Staat van een geldbedrag of overdracht van in beslag genomen voorwerpen, ter gehele of gedeeltelijke ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen.
De tweede mogelijke dubbele heffing betreft de omstandigheid dat artikel 8a, lid 1, onderdeel d Wet IB 1964 (thans: artikel 3.14, lid 1, onderdeel d van de Wet) er toe kan leiden dat enerzijds het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de belastingheffing wordt betrokken, terwijl anderzijds de met de verboden handeling verband houdende kosten en lasten fiscaal niet in aftrek kunnen worden gebracht. De wetgever heeft deze inbreuk op de neutraliteit van het belastingrecht uitdrukkelijk aanvaard, zulks omwille van de handhaving van de rechtsorde.
Middel in cassatie
Ingeval het door belanghebbende genoten voordeel uit criminele activiteiten volledig is ontnomen, per saldo een resultaat uit die criminele activiteiten is genoten van nihil en in de aangiften geen kosten en lasten ter zake van deze activiteiten in aanmerking zijn genomen, dient geen fiscale bijtelling van kosten en lasten die verband houden met de criminele activiteiten plaats te vinden.
Hoge Raad
Het middel faalt. De door het middel voorgestane opvatting verdraagt zich niet met de tekst van artikel 3.14, lid 1, letter d, van de Wet. Bovendien valt uit de wetsgeschiedenis zoals aangehaald in onderdeel 4.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal evenmin af te leiden dat de wetgever ondanks de door hem onderkende samenloop van belastingheffing over wederrechtelijk verkregen voordelen en de strafrechtelijke ontneming daarvan, een dergelijke ingrijpende beperking van de reikwijdte van genoemd artikel voor ogen heeft gestaan.
Lees hier de volledige uitspraak.