Kredietverlening vaak tegen woekerrentes: veroordeling voor witwassen en beroepsmatig aanbieden van kredieten aan consumenten zonder de daartoe benodigde vergunning

Rechtbank Rotterdam 6 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2232

De verdachte heeft voorts gedurende meerdere jaren zonder de daartoe benodigde vergunning aan verschillende personen een krediet verleend, veelal tegen woekerrentes. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van €14.580.

Feit 1

Standpunt officier van justitie

Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het in de kleding van de verdachte aangetroffen, contante geldbedrag van €14.580,00 uit misdrijf afkomstig is. Omdat de verdachte al jaren een bijstandsuitkering ontvangt en hij in die tijd verschillende grote uitgaven heeft gedaan, kan hij niet beschikken over een zo hoog, legaal geldbedrag. Vastgesteld kan worden dat een gedeelte van dit geldbedrag, te weten een bedrag van €6.500,00, uit eigen misdrijf afkomstig is.

Het voorgaande leidt ertoe dat het primair ten laste gelegde voor een bedrag van €8.080,00 kan worden bewezen, en het subsidiair ten laste gelegde voor een bedrag van €6.500,00.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit. Aangevoerd is dat het geldbedrag van €14.580,00 niet uit misdrijf afkomstig is, maar een legale herkomst heeft. In de Pakistaanse cultuur wordt weinig aan digitaal bankieren gedaan en het is voor de verdachte een gewoonte om (grotere) geldbedragen contant bij zich te hebben.

Beoordeling rechtbank

De officier van justitie heeft voor dit feit gekozen voor een primair-subsidiair tenlastelegging. De rechtbank zal daarom eerst moeten beoordelen of op basis van de primaire tenlastelegging een veroordeling kan volgen, ook met betrekking tot het geldbedrag van €6.500,00 dat is opgenomen in het primair tenlastegelegde.

De rechtbank stelt voorop dat, anders dan de officier van justitie voor een deel van dat bedrag heeft bepleit, ten aanzien van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van €14.580,00 geen rechtstreeks verband valt te leggen met een specifiek misdrijf.

Uit bestendige jurisprudentie volgt dat in een dergelijk geval toch bewezen kan worden dat het geldbedrag afkomstig is uit misdrijf. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zo’n verklaring moet concreet zijn, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van dit onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Vermoeden van witwassen

Wat er ook zij van de stelling van de verdediging dat het een gewoonte is voor de verdachte om geld in contanten bij zich te dragen, het aantreffen van het geldbedrag bij de verdachte vond plaats onder meerdere omstandigheden die, in samenhang bezien, als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken.

De verdachte was in het bezit van een aanzienlijk contant geldbedrag van €14.580,00. Hij bewaarde dat geldbedrag op een ongewone plek, namelijk in zijn jas en broekzak, en hij droeg die kleding - met het geld erin - op straat. Dit brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. Voorts staat de hoogte van het geldbedrag niet in verhouding tot de legale inkomsten van de verdachte. Hij ontving ten tijde van het aantreffen van het geld namelijk al meer dan tien jaar slechts een bijstandsuitkering, waarvan hij tevens zijn echtgenote onderhield. Daarbij komt dat de verdachte in de jaren voor het aantreffen van de €14.580,00 ook een uitgavenpatroon had, dat niet kan worden verklaard door zijn legale inkomsten (de bijstandsuitkering). Hij heeft zijn echtgenote voor veel geld uit Pakistan naar Nederland laten komen, hij heeft duizenden euro’s overgemaakt naar verschillende personen in Pakistan, een grote gift aan een moskee gedaan en nieuwe, dure spullen voor zijn woning aangeschaft. Bovendien had de politie slechts een jaar voor het aantreffen van de €14.580,00 ook al een contant geldbedrag van meer dan €10.000,00 bij de verdachte aangetroffen en in beslag genomen.

Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.

Verklaring herkomst geld

De verdachte heeft zijn verklaring dat het geld (deels) afkomstig is uit de verkoop van zijn winkels niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en geen stukken met betrekking tot die verkopen overgelegd, op basis waarvan het openbaar ministerie nader onderzoek zou kunnen doen.

Voor zijn verklaring dat het bedrag gedeeltelijk bestond uit €9.000 dat hij van zijn broer heeft gekregen, geldt hetzelfde. De rechtbank acht deze verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De broer van de verdachte is in 2013 overleden. Voor die tijd zou deze broer dan al het geld aan de verdachte hebben overhandigd en de verdachte zou vervolgens vier jaar lang dit bedrag, dat volgens zijn verklaring bedoeld was voor het levensonderhoud van zijn schoonzus en haar kinderen die bij hem inwoonden, in zijn zak hebben gehouden. Bovendien wist zijn schoonzus tot aan de aanhouding van de verdachte in 2017 niets van dit geld, dat aan haar overleden man zou hebben toebehoord, zo heeft zij verklaard. Zij heeft dit pas van de verdachte vernomen na zijn heenzending voor het onderhavige feit en dus pas na het verhoor van de verdachte door de politie ter zake van de herkomst van dit bedrag.

Dat het bedrag van €14.580,00 voorts bestond uit de uitkering van zijn schoonzus van €3.000 en een bedrag van €4.000 dat zij uit Pakistan had meegenomen, wordt eveneens op voorhand hoogst onwaarschijnlijk geacht. De bedragen zouden twee jaren, respectievelijk één jaar eerder door de verdachte zijn ontvangen en in die tijd heeft zijn schoonzus met haar drie kinderen bij hem ingewoond. Zij had geen andere legale inkomsten. Niet aannemelijk is dan ook dat er naast de kosten voor het levensonderhoud van haar gezin, nog veel geld van die bedragen is overgebleven.

De verdachte heeft overigens steeds wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. Dat draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van de door hem op de terechtzitting afgelegde verklaring en maakt verificatie onmogelijk.

Nu de verdachte wisselend heeft verklaard, een concrete en verifieerbare verklaring voor een legale herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag van €14.580,00 ontbreekt en de stukken in het dossier geen enkele aanwijzing opleveren voor een mogelijke legale herkomst van het geld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.

Conclusie

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van €14.580,00, zoals primair ten laste is gelegd. Aan een beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde, komt de rechtbank dan ook niet meer toe.

Feit 2

De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak. De verdachte heeft ontkend dat hij geld uitleende aan personen. De verklaringen die getuigen over het lenen van geld van de verdachte hebben afgelegd, zijn ongeloofwaardig. Het rode en groene boekje, die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en waar volgens de politie kasopstellingen in zouden staan, zijn niet van de verdachte. Een onbekend gebleven persoon heeft deze boekjes in de brievenbus van de woning van de verdachte achtergelaten.

Indien de rechtbank toch bewezen acht dat de verdachte kredieten heeft verstrekt, dient vrijspraak te volgen, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte dit in de ‘uitoefening van een beroep of bedrijf’ heeft gedaan.

Beoordeling rechtbank

De getuigen naam getuige 1, naam getuige 2, naam getuige 3 en naam getuige 4 hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij in de tenlastegelegde periode geld hebben geleend van de verdachte, die zij kenden onder de naam bijnaam verdachte, al dan niet tegen betaling van (een hoge) rente. Deze nagenoeg gelijkluidende getuigenverklaringen worden ondersteund door de gegevens in het rode en groene boekje, die op de eetkamertafel in de woonkamer van de verdachte zijn aangetroffen. In deze boekjes worden meerdere getuigen met naam en soms adres genoemd, met daarachter vermeld de bedragen die zij, ook volgens hun eigen verklaringen, hebben geleend van de verdachte, de data waarop dat heeft plaatsgevonden en in veel gevallen de rente die werd berekend. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen.

Gezien het vorenstaande acht de rechtbank de verklaringen van de verdachte, dat hij geen geld heeft uitgeleend en dat het rode en groene boekje niet van hem zijn maar door een ander in zijn brievenbus zijn achtergelaten, volstrekt ongeloofwaardig. Vastgesteld kan worden dat de verdachte geldleningen, oftewel kredieten, heeft verstrekt.

Om tot een bewezenverklaring van artikel 2:60 van de Wet op het financieel toezicht te komen, moet voorts worden vastgesteld dat deze kredieten in de uitoefening van een beroep of bedrijf zijn aangeboden en dat de kredieten aan consumenten zijn aangeboden.

De rechtbank is van oordeel dat aan beide voorwaarden is voldaan. Uit het rode en groene boekje blijkt dat de verdachte gedurende een lange periode van ten minste zes jaren vele geldleningen heeft verstrekt, aan tientallen personen en dat hij daar veelal hoge rentes voor in rekening bracht. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de verdachte in de uitoefening van een beroep heeft gehandeld.

Op basis van het dossier kan voorts worden vastgesteld dat de verdachte de kredieten aan consumenten heeft aangeboden. De verdachte heeft het geld contant aan natuurlijke personen overhandigd en het geld is door hen voor privé aangelegenheden gebruikt. De geldleningsovereenkomsten zijn dus kennelijk in privé aangegaan.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: witwassen

  • Feit 2: opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:60, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Betreft feiten van meer dan drie jaar geleden. Mede om die reden wordt geen gevangenisstraf opgelegd, maar een taakstraf (200 uren).

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^