Veroordeling wegens belastingfraude en verduistering na aangifte voormalige zakenpartners
/Rechtbank Den Haag 25 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2685
Verdachte wordt verweten dat hij zich in verschillende periodes schuldig heeft gemaakt aan verduistering van geldbedragen (feiten 1 en 3) en witwassen (feiten 2 en 4). Verdachte ontkent dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op de gronden zoals weergegeven in de pleitnotitie – vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 en 3 – kort gezegd – aangevoerd dat eventueel alleen sprake is van een civielrechtelijke wanprestatie, omdat de verdachte niet de opzet heeft gehad om zich geldbedragen wederrechtelijk toe te eigenen. Volgens de verdediging is ook geen sprake van witwassen, omdat de onder feit 2 en 4 genoemde bedragen niet van misdrijf afkomstig waren.
Beoordeling rechtbank
Feit 1
De verdediging heeft primair aangevoerd dat geen sprake is geweest van het zich opzettelijk wederrechtelijk toe-eigenen van gelden door de verdachte, omdat was afgesproken dat hij ook klussen in zijn eigen B.V. mocht uitvoeren die niet onder de samenwerking vielen. De omzet van deze klussen hoefde de verdachte dan ook niet door te storten aan bedrijf slachtoffer
Voor zover de verdachte ten onrechte toch omzet niet heeft doorgestort, levert dit slechts een civielrechtelijke wanprestatie op. Van strafbaar handelen is volgens de verdediging dan ook geen sprake.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt op grond van vorenstaande bewijsmiddelen vast dat tussen slachtoffer, verdachte en betrokkene was afgesproken dat de omzet die zij in hun eigen B.V.’s behaalden ten goede zou komen aan bedrijf slachtoffer
De verklaring van de verdachte dat hij naast deze afspraak gerechtigd was om klussen van eigen klanten in naam van bedrijven uit te voeren en dat hij de omzet daarvan niet hoefde door te storten naar bedrijf slachtoffer, vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel. Deze verklaring valt ook niet te rijmen met de opgetuigde vennootschapsstructuur, waarbij bedrijf slachtoffer de werkmaatschappij was en de samenwerkingspartners (slachtoffer, betrokkene en de verdachte) via hun persoonlijke vennootschappen een managementvergoeding ontvingen en ook meedeelden in de winst van bedrijf slachtoffer en waarbij het niet de bedoeling was dat er via de vennootschappen geconcurreerd zou worden met bedrijf slachtoffer
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat met slachtoffer en betrokkene was afgesproken dat hij in 2015 €20.075 van de ontvangen omzet in bedrijven voor privé-uitgaven mocht gebruiken, niet aannemelijk is geworden, te meer niet nu slachtoffer zijn aandeel in de omzet wel volledig doorstortte.
Nu de verdachte in afwijking van de tussen partijen gemaakte afspraken niet alle omzet vanuit bedrijven heeft doorbetaald aan bedrijf slachtoffer maar daarvan privébetalingen heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk gehad om zich dit geld, dat toebehoorde aan bedrijf slachtoffer, wederrechtelijk toe te eigenen. Hiermee is, anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, sprake van strafbaar handelen. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat daarvoor is vereist dat slachtoffer de verdachte eerst nog had moeten aanspreken op de niet doorbetaalde omzet en had moeten vragen deze alsnog door te storten, vindt die eis geen steun in het recht.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het positief resultaat van €20.075 (winst) dat in bedrijven is gerealiseerd op aangenomen bouwopdrachten, had moeten doorbetalen aan bedrijf slachtoffer Nu hij dit heeft nagelaten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van dat geldbedrag, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
Beoordeling ten aanzien van feit 3
Getuige heeft verklaard dat hij via zijn vriend betrokkene in contact met de verdachte is gekomen en dat hij aan de verdachte heeft gevraagd om de woning van zijn broer betrokkene (betrokkene), gelegen aan de betrokken adres te Den Haag, op te knappen. De verdachte gaf een prijsindicatie en getuige vroeg of het zonder btw kon. De verdachte vond dit goed en vroeg daarna een voorschot van €7.500. Betrokkene heeft dit bedrag overgemaakt naar het bankrekeningnummer dat op de foto van een bankpasje stond, die hij van de verdachte ontving. In totaal heeft hij op dat rekeningnummer €12.500 betaald.
Op de bankrekening van betrokkene (NB: de partner van betrokkene ) is door getuige op 30 maart 2016 een bedrag van €7.500 overgemaakt met omschrijving: “overschrijving naar rekening en op 24 juni 2016 een bedrag van €5.000 met omschrijving “overschrijving naar rekening”.
De verdachte heeft verklaard dat dit een zwarte klus was en dat hij daar één keer is geweest.
Getuige heeft verklaard dat de verbouwing op de betrokken adres werd aangestuurd door betrokkene en dat ze daar van alles hebben gedaan; muren gestuukt, nieuwe keuken en plafonds gestuukt. Hij heeft hiervoor een factuur gestuurd naar bedrijf slachtoffer voor een bedrag van rond de €4.000 à €5.000.
Met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden op de betrokken adres te Den Haag zijn in de administratie van bedrijf slachtoffer diverse inkoopfacturen aangetroffen van door derden, onder wie getuige, verrichte werkzaamheden voor een bedrag van in totaal €5.029,14 Uit de bankmutaties van de bankrekening van bedrijf slachtoffer blijkt dat bedrijf slachtoffer deze facturen heeft betaald.
Conclusie ten aanzien van feit 3
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld, was er een afspraak dat slachtoffer, de verdachte en betrokkene de omzet die zij behaalden moesten doorstorten naar bedrijf slachtoffer De rechtbank stelt vast dat dit voor de verbouwing aan de betrokken adres niet is gebeurd. Getuige heeft immers €7.500 en €5.000 betaald op de bankrekening van de partner van betrokkene, terwijl uit de administratie en bankmutaties blijkt dat bedrijf slachtoffer (een deel van) de kosten heeft betaald.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de prijsafspraak met getuige heeft gemaakt en heeft gezegd dat betrokkene de bedragen op een bankrekening moest storten die op naam van de partner van betrokkene bleek te staan en dat betrokkene de verbouwing heeft aangestuurd. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen de verdachte en betrokkene sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om te kunnen spreken van medeplegen, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van het verduisteren van gelden die toebehoorden aan bedrijf slachtoffer
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich tezamen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van €12.500.
Feit 2 (witwassen)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het door de verdachte ontvangen bedrag niet van misdrijf afkomstig is, omdat de verdachte het bedrag direct heeft doorbetaald aan de loodgieter die de klus bij betrokkene. Betrokkene heeft uitgevoerd en de verdachte dus niet verplicht was om btw of omzetbelasting af te dragen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met de verdachte afgesproken is dat de klus zwart gedaan zou worden en dat betrokkene. Betrokkene met dat doel het bedrag van €2.500 heeft betaald op de privébankrekening van de verdachte. Dit is immers wat de verdachte daarover heeft verklaard. Verdachte heeft in eerste instantie ook niet gezegd dat hij het volledige bedrag aan iemand heeft doorbetaald. Er is verder ook niet gebleken dat over dit geld later btw of omzetbelasting is afgedragen. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat een gedeelte van het door de verdachte ontvangen bedrag, te weten het gedeelte dat als belasting had moeten worden afgedragen, van misdrijf afkomstig was.
Immers, op het moment dat hij genoemd geldbedrag (conform afspraak) zonder de verplichte btw bij betrokkene in rekening bracht, wist hij, op basis van de vooraf gemaakte afspraken, dat deze niet door hem zou worden afgedragen en dat de te ontvangen bedragen dus deels van misdrijf afkomstig zouden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
Feit 4
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat afgesproken is dat de werkzaamheden aan de woning aan de betrokken adres zwart gedaan zouden worden en dat getuige met dat doel op verzoek van de verdachte een bedrag van in totaal €22.500 op de bankrekening van betrokkene heeft overgemaakt. De verdachte heeft dit bedrag uiteindelijk contant van betrokkene ontvangen.
Getuige heeft met genoemd doel ook een bedrag van €1.000 overgemaakt naar de privébankrekening van de verdachte.
Niet gebleken is dat over deze bedragen later btw of omzetbelasting is afgedragen. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat een gedeelte van het door de verdachte ontvangen bedrag van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte op het moment dat hij de bedragen conform afspraak zonder btw bij getuige in rekening bracht, wist dat de te ontvangen bedragen deels van misdrijf afkomstig zouden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
Bewezenverklaring
Feit 1: verduistering
Feit 2: witwassen
Feit 3: verduistering
Feit 4: witwassen
Strafoplegging
Taakstraf van 180 uur
Vordering benadeelde partij
De curator mr. naam heeft zich namens bedrijven, gevoegd als benadeelde partij met een vordering tot schadevergoeding van in totaal €510.000, te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van in totaal €32.578 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag op te leggen en daarbij te bepalen dat één jaar gijzeling kan worden toegepast als de verdachte dit bedrag niet of niet volledig betaalt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten 1 en 3.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op deze feiten met betrekking tot de verduisterde bedragen van respectievelijk €20.075 en €12.500, toewijsbaar nu het bestaan van deze schade voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde schade tot een bedrag van in totaal €32.575 toewijzen. Voor het overige is geen sprake van rechtstreeks door een van de bewezen verklaarde strafbare feiten toegebrachte schade, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Nu de verdachte jegens bedrijf slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder feit 1 en feit 3 bewezen verklaarde verduistering van geldbedragen is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Lees hier de volledige uitspraak.