Mededeling aan benadeelde partij van terechtzitting in hoger beroep ex art. 413.2 Sv
/Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3121
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden) heeft bij arrest van 15 juni 2016 de verdachte ter zake van “poging tot doodslag” en “mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft het hof een proeftijd van drie jaren verbonden alsmede de bijzondere voorwaarden als in het arrest genoemd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van 3.392,50 euro, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, beide vermeerderd met de wettelijke rente.
Middel
Het middel klaagt dat de benadeelde partij niet voor de terechtzitting van het Hof is opgeroepen teneinde aldaar zijn vordering toe te lichten.
Beoordeling Hoge Raad
Ingevolge het tweede lid van art. 413 Sv, dient aan de benadeelde partij schriftelijk te worden medegedeeld op welke dag de zaak ter terechtzitting in hoger beroep zal worden behandeld. De strekking van dit wettelijk voorschrift is dat de benadeelde partij in de gelegenheid wordt gesteld de behandeling van haar vordering in hoger beroep bij te wonen, teneinde aldaar haar belangen te kunnen behartigen, bijvoorbeeld door overeenkomstig hetgeen is bepaald in het derde lid van art. 334 Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing is in hoger beroep, haar vordering mondeling toe te lichten. De rechter dient te onderzoeken of aan eerstgenoemd voorschrift is voldaan. Indien zulks niet het geval is behoort hij - tenzij de benadeelde partij ter terechtzitting is verschenen - het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, opdat genoemde mededeling alsnog aan de benadeelde partij kan worden gedaan (vgl. HR 14 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0822, NJ 1998/156).
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de benadeelde partij aldaar niet verschenen. De stukken houden niets in waaruit kan volgen dat de mededeling als bedoeld in art. 413, tweede lid, Sv aan de benadeelde partij is gedaan. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor is overwogen had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of die mededeling was gedaan. De bestreden uitspraak houdt daaromtrent echter niets in. Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.