Medeplegen van gewoontewitwassen 5 miljoen: verdachte heeft voor een ander meerdere ‘lege’ vennootschappen op zijn naam laten zetten
/Gerechtshof Amsterdam 19 juni 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1974
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen. Hij heeft gedurende een lange periode van ongeveer drie jaar voor medeverdachte 1 in het totaal 5 vennootschappen opgericht en/of overgenomen en daarvoor — onder meer — administratieve zaken geregeld en via welke bedrijven ruim 5,4 miljoen euro is witgewassen. De verdachte heeft een belangrijke rol gehad bij het witwassen van grote geldbedragen, die veelal werden overgeboekt naar het buitenland. Hij heeft het witwassen door zijn handelen gefaciliteerd en heeft een actieve rol gehad in daarmee verband houdende contacten met boekhouders, notarissen en de Belastingdienst. Verder heeft de verdachte geld ontvangen van medeverdachte 1 als hij voor hem ‘op pad’ moest en niet op de markt kon staan.
Bespreking van een gevoerd verweer
Anders dan de raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bepleit, is het standpunt van de verdediging thans dat de verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest dat hij zich hierdoor als pleger schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Voor een veroordeling voor de opzet, het medeplegen dan wel de medeplichtigheid bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten, aldus de raadsman.
Met betrekking tot de vraag of het dossier voldoende bewijs bevat om op grond daarvan vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde 'opzetwitwassen', oordeelt het hof als volgt.
Bij de opzettelijke variant van witwassen gaat het om de algemene formulering: ‘wetende dat’, de uitdrukking van het opzet, dat mede voorwaardelijk opzet omvat. Ten aanzien van het bewijs van voorwaardelijk opzet kunnen volgens vaste rechtspraak bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Ingevolge art. 420quater, eerste lid, Sr maakt men zich schuldig aan het schuldwitwassen van een goed indien men redelijkerwijs moet vermoeden dat dát goed afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien een verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens betreffende het goed, had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals is bewezen verklaard. Wat van een verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid verwacht mag worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Via bedrijfsrekeningen op naam van vennootschappen waarbij verdachte betrokken was, zijn gedurende een lange periode contante bedragen omgezet in giraal geld. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte moet worden aangenomen dat verdachte nooit zelf contante stortingen heeft gedaan op de rekeningnummers van de verschillende vennootschappen. Verdachte heeft verklaard dat de ten laste gelegde bedrijven en daarbij behorende bedrijfsrekeningen op zijn naam stonden en dat hij dat heeft gedaan om medeverdachte 1 in de gelegenheid te stellen zaken te doen aangezien medeverdachte 1 vanwege het hebben van een uitkering, geen bedrijven op zijn naam mocht hebben. Verdachte wist dat er contante gelden door anderen werden gestort en hij heeft meerdere keren bedragen van €70.000 á €80.000 op rekening(afschrift)en gezien (verklaring verdachte in eerste aanleg, proces-verbaal van die zitting van 17 februari 2017) en gezien dat deze bedragen werden doorgeboekt naar het buitenland (p. 3791).
Verdachte heeft verder op zijn naam een loods gehuurd die diende als postadres/kantoorruimte voor de bedrijven en die als opslag zou hebben moeten dienen (p. 3805). Verdachte wist dat dit feitelijk een kleine garagebox was en dus ongeschikt voor de grote hoeveelheid goederen die, zoals verdachte heeft verklaard te hebben gedacht, door medeverdachte 1 zouden zijn verhandeld (p. 20033 en verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal van 17 februari 2017).
Verder was verdachte op de hoogte van het boekenonderzoek door de Belastingdienst naar aanleiding van valse facturen aan bedrijf 6 die waren aangetroffen in de administratie van bedrijf 4 De verdachte heeft verklaard dat hij op de computer van medeverdachte 1 de layout heeft gemaakt die is gebruikt voor die valse facturen van bedrijf 6 (p. 3793). Op dat door de verdachte gemaakte format werden door de medeverdachte 1 de bedragen ingevuld (p. 3793).
De verdachte wist van het feit dat de ING op enig moment rekeningen heeft geblokkeerd wegens dubieuze stortingen van forse contante bedragen (p. 3798). De verdachte heeft vervolgens een aantal van die bedrijven op naam van een Poolse medewerkster gezet (p. 3798). Zij zou hiervoor €100 meer per maand krijgen. Als zij niet zou meewerken zou zij geen werk krijgen (verklaring aangeefster naam van 30 juni 2014, (los) proces-verbaal van aangifte, PL131F-2014160624-1, p. 2744).
Verdachte onderhield contact met de boekhouders over de administratie en heeft contacten gehad met notarissen over (de inhoud van) op te maken stukken, zo blijkt uit het dossier (p. 3484-3486, 3502-3550 en 3555-3570). Met name uit de Whatsapp-conversatie (p.3546) - waarin een boekhouder bij verdachte klaagt dat medeverdachte 1 hem niet heeft betaald en verdachte zegt dat hij de boekhouder dan (blijkens verdachtes verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg) namens medeverdachte 1 zal betalen - illustreert de gang van zaken in de bedrijfsvoering: verdachte en medeverdachte 1 hebben nauw en bewust samengewerkt.
Het bovenstaande brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen en dat de rol van de verdachte er een was van nauwe en bewuste samenwerking, van medepleger.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
medeplegen van gewoontewitwassen
Strafoplegging
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.