(Mede)verdachtenverklaringen als bewijs in de Salduz/Beuze-beoordeling van art. 6 EVRM

In 2008 zorgde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met het Salduz-arrest voor een schokgolf in het (Belgische) strafprocesrecht. In dat arrest verklaarde het Hof voor het eerst dat een verdachte reeds tijdens een strafrechtelijk vooronderzoek recht heeft op bijstand van een advocaat vanaf zijn vrijheidsberoving en voor zijn eerste verhoor. Wanneer er zonder dwingende redenen verklaringen worden afgelegd zonder bijstand van een advocaat, is het recht op een eerlijk proces in beginsel onherstelbaar geschonden indien deze verklaringen als bewijs worden gebruikt. Deze rechtspraak gaf aanleiding tot een wettelijke verankering van het recht op bijstand van een advocaat bij een verdachtenverhoor in het Belgisch strafprocesrecht (art. 47bis Sv. en art. 2bis Wet Voorlopige Hechtenis) in 2011; wat na de EU-richtlijn 2013/48/EU nog aanzienlijk werd uitgebreid in 2016. De laatste jaren neemt het EHRM evenwel afstand van zijn principieel uitgangspunt. Het Hof blijft weliswaar het fundamenteel belang van het recht op bijstand van een advocaat naar voren schuiven, maar bepaalt in zijn recentere rechtspraak dat zelfs een systematische wettelijke uitsluiting zonder concrete dwingende reden niet wil zeggen dat het recht op een eerlijk proces geschonden is. Het bijstandsrecht is geen doel op zich, maar slechts een middel om het eerlijk proces te verwezenlijken. Er moet evenwel “zeer zorgvuldig” worden geanalyseerd door de strafrechter of het recht op een eerlijk proces in zijn geheel bekeken, wordt gewaarborgd ondanks het gebrek aan (een wettelijk recht op) bijstand van een advocaat voorafgaandelijk aan en tijdens het verhoor.

Het arrest Tonkov t. Belgie gaat op dit elan verder en plaatst zich in het rijtje van andere recente arresten, waarin de Belgische pre-Salduz regeling strijdig met art. 6 EVRM wordt bevonden. In casu werd klager eerst als source (bron) verhoord, terwijl er al redenen waren om hem te verdenken. Pas bij zijn derde verhoor werd hij formeel als verdachte benoemd. Vervolgens werd hij evenwel meer dan tien keer zonder bijstand van een advocaat verhoord en onderworpen aan een polygraaftest, opnieuw zonder bijstand. Het enkele feit dat hij bij zijn voorlaatste verhoor telefonisch kon overleggen en dat hij bij zijn samenvattende ondervraging voor de onderzoeksrechter bijstand van een advocaat had (toen al wettelijk toegelaten), volstaat voor het EHRM niet om die eerder ongerechtvaardigde beperkingen op het bijstandsrecht te compenseren. Of het recht op een eerlijk proces dan in zijn geheel bekeken daardoor geschonden is, gaat het Hof vervolgens uitgebreid na, rekening houdend met de criteria die het voor het eerst in het arrest-Ibrahim naar voren schoof.

Lees verder:

, , , ,
Print Friendly and PDF ^