Medewerkers recyclingbedrijf & Statutair directeur vrijgesproken van medeplegen van dan wel feitelijk leiding geven aan het in strijd met de verleende omgevingsvergunninig overtollig water lozen
/Rechtbank Oost-Brabant 17 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1374
Verdachte is als operationeel manager in loondienst werkzaam bij het bedrijf, gevestigd aan adres 2. In die hoedanigheid is hij verantwoordelijk voor de wijze waarop de werkzaamheden bij het bedrijf worden uitgevoerd.
In de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 is op het terrein van het bedrijf, in strijd met de aan het bedrijf verleende omgevingsvergunning overtollig water via de wasplaats geloosd. Bij vonnis van 17 maart 2015 is het bedrijf als medepleger voor dit feit veroordeeld.
Primair wordt verdachte verweten dat hij dit feit mede heeft gepleegd. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij voor dit feit opdracht heeft gegeven, dan wel dat hij aan dat feit feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De operationeel manager in loondienst bij een recyclingbedrijf wordt vrijgesproken van medeplegen van dan wel het feitelijk leiding geven aan het in strijd met de verleende omgevingsvergunninig overtollig water via de wasplaats lozen.
Uit het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting van 3 maart 2015 is niet gebleken dat verdachte enige handeling heeft verricht die er toe strekte dat in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 op het bedrijfsterrein van het bedrijf water op de wasplaats werd geloosd. Evenmin is gebleken dat verdachte op zodanig nauwe en bewuste wijze met een ander heeft samengewerkt dat hij op grond daarvan als medepleger van deze handeling kan worden aangemerkt.
De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden of verdachte als opdrachtgever dan wel als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt. In dit verband zijn de criteria zoals door de Hoge Raad geformuleerd in de arresten Slavenburg I en II van belang. In het eerstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat sprake is van feitelijk leidinggeven als de verdachte van de verboden gedraging op de hoogte was. In het arrest Slavenburg II is dit vereiste genuanceerd door te bepalen dat onder omstandigheden sprake kan zijn van feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging, indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting van 3 maart 2015 is de rechtbank niet gebleken dat verdachte van voormelde gedraging – het lozen van water op de wasplaats in strijd met de aan het bedrijf verleende vergunning – op de hoogte was, of daarvan op de hoogte had kunnen of moeten zijn.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden maken dat er onvoldoende redenen zijn om verdachte voor de verboden gedraging aansprakelijk te achten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte het plegen van de ten laste gelegde overtreding heeft aanvaard. Verdachte zal van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.
Rechtbank Oost-Brabant 17 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1373
De statutair directeur van de vennootschap die het recyclingbedrijf bestuurt wordt vrijgesproken van feitelijk leiding geven aan het in strijd met de verleende omgevingsvergunninig overtollig water via de wasplaats lozen.
Verdachte is statutair directeur verbonden aan bedrijf 2. Deze vennootschap is de bestuurder van bedrijf 1, gevestigd aan adres 2. In die hoedanigheid is verdachte verantwoordelijk voor de wijze waarop de werkzaamheden bij bedrijf 1 worden uitgevoerd.
In de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 is op het terrein van bedrijf 1, in strijd met de aan het bedrijf verleende omgevingsvergunning overtollig water via de wasplaats geloosd. Bij vonnis van 17 maart 2015 is bedrijf 1 als medepleger voor dit feit veroordeeld.
Verdachte wordt verweten dat hij voor dit feit opdracht heeft gegeven, dan wel dat hij aan dat feit feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden of verdachte als opdrachtgever dan wel als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt. In dit verband zijn de criteria zoals door de Hoge Raad geformuleerd in de arresten Slavenburg I en II van belang. In het eerstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat sprake is van feitelijk leidinggeven als de verdachte van de verboden gedraging op de hoogte was. In het arrest Slavenburg II is dit vereiste genuanceerd door te bepalen dat onder omstandigheden sprake kan zijn van feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging, indien de verdachte (in strijd met de op hem rustende zorgplicht) maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting van 3 maart 2015 is de rechtbank niet gebleken dat verdachte van voormelde gedraging – het lozen van water op de wasplaats in strijd met de aan bedrijf 1 verleende vergunning – op de hoogte was, of daarvan op de hoogte had kunnen of moeten zijn. Niet is gebleken dat verdachte zich min of meer bewust onwetend heeft gehouden voor het feit dat op het terrein van bedrijf 1 in strijd met de aan bedrijf 1 verleende omgevingsvergunning werd gehandeld.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden maken dat er onvoldoende redenen zijn om verdachte voor de verboden gedraging aansprakelijk te achten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte het plegen van de ten laste gelegde overtreding heeft aanvaard. Verdachte zal van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.
Rechtbank Oost-Brabant 17 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1372
Een planner in loondienst bij het recyclingbedrijf wordt vrijgesproken van medeplegen van dan wel het feitelijk leiding geven aan het in strijd met de verleende omgevingsvergunninig overtollig water via de wasplaats lozen.
Verdachte is als planner in loondienst werkzaam bij bedrijf 1, gevestigd aan adres 2. In die hoedanigheid is hij verantwoordelijk voor de dagelijkse verdeling van de werkzaamheden die bij bedrijf 1 worden uitgevoerd.
In de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 is op het terrein van bedrijf 1, in strijd met de aan het bedrijf verleende omgevingsvergunning overtollig water via de wasplaats geloosd. Bij vonnis van 17 maart 2015 is bedrijf 1 als medepleger voor dit feit veroordeeld.
Primair wordt verdachte verweten dat hij dit feit mede heeft gepleegd. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij voor dit feit opdracht heeft gegeven, dan wel dat hij aan dat feit feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Uit het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting van 3 maart 2015 is niet gebleken dat verdachte enige handeling heeft verricht die er toe strekte dat in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 op het bedrijfsterrein van bedrijf 1 water op de wasplaats werd geloosd. Evenmin is gebleken dat verdachte op zodanig nauwe en bewuste wijze met een ander heeft samengewerkt dat hij op grond daarvan als medepleger van deze handeling kan worden aangemerkt.
Gelet hierop acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden of verdachte als opdrachtgever dan wel als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt. In dit verband zijn de criteria zoals door de Hoge Raad geformuleerd in de arresten Slavenburg I en II van belang. In het eerstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat sprake is van feitelijk leidinggeven als de verdachte van de verboden gedraging op de hoogte was. In het arrest Slavenburg II is dit vereiste genuanceerd door te bepalen dat onder omstandigheden sprake kan zijn van feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging, indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert. Het louter toelaten dat de verboden gedraging wordt verricht, is daartoe niet voldoende.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting van 3 maart 2015 is de rechtbank niet gebleken dat verdachte van voormelde gedraging – het lozen van water op de wasplaats in strijd met de aan bedrijf 1 verleende vergunning – op de hoogte was, of daarvan op de hoogte had kunnen of moeten zijn.
Deze omstandigheden maken dat er onvoldoende redenen zijn om verdachte voor de verboden gedraging aansprakelijk te achten. Evenmin is gebleken dat verdachte zich min of meer bewust onwetend heeft gehouden voor het feit dat op het terrein van bedrijf 1 in strijd met de verleende omgevingsvergunning werd gehandeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte het plegen van de ten laste gelegde overtreding heeft aanvaard. Verdachte zal ook van het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.