Mega-onderzoek Essonne: Verdachte heeft zich als leider van een criminele organisatie schuldig gemaakt aan onder meer oplichting van banken en het witwassen van uit misdrijf verkregen geldbedragen
/Rechtbank Noord-Holland 27 oktober 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10014
Achtergrond
Op 27 juli 2009 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Essonne. Het opsporingsonderzoek richt zich op bancaire fraude gepleegd ten aanzien van de ABN AMRO Bank (zaaksdossiers 1 t/m 4) en de ING Bank (zaaksdossier 5). In het opsporingsonderzoek zijn tussen de zaaksdossiers 1 t/m 5 meerdere overeenkomsten vastgesteld. Eén van de overeenkomsten betreft een tweetal IP-adressen. Ten gevolge van een IP-tap op één van deze IP-adressen richt het opsporingsonderzoek zich tevens op fraude jegens de onderneming 5 en het hieraan gelieerde onderneming 6 (zaaksdossier 6). Bovendien richt het onderzoek zich op het witwassen van uit misdrijf verkregen geld (zaaksdossier 7) en het vermoeden van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, welke tot doel had het plegen van misdrijven (zaaksdossier 8).
Verdachte wordt in het onderzoek Essonne verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van onderneming 2 en/of de ABN AMRO bank en/of het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van in totaal € 70.000 (zaaksdossier 1), (het medeplegen van) oplichting van benadeelde 1 en/of de ABN AMRO Bank en/of het (medeplegen van) witwassen van een geldbedrag van in totaal € 12.800 (zaaksdossier 2), (het medeplegen van) oplichting van benadeelde 2 en/of de ABN AMRO bank en/of het (medeplegen van) witwassen van een geldbedrag van in totaal € 101.439,50 (zaaksdossier 3), (het medeplegen van) oplichting van benadeelde 3 en/of de ABN AMRO Bank en/of het (medeplegen van) witwassen van een geldbedrag van € 154.031,77 (zaaksdossier 4), (het medeplegen van) oplichting van onderneming 3 en/of onderneming 4 en/of de ING bank en/of het (medeplegen van) witwassen van een geldbedrag van in totaal € 74.583 (zaaksdossier 5), het (medeplegen van) oplichting van de onderneming 5 en/of onderneming 6 en/of het (medeplegen van) witwassen van 134 laptops (zaaksdossier 6) en het (medeplegen van) witwassen van een geldbedrag van in totaal € 234.024,61 (zaaksdossier 7). Voorts wordt verdachte verweten dat hij in dit kader als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (zaaksdossier 8).
Naar aanleiding van restinformatie uit het onderzoek Essonne is op 7 november 2011 een onderzoek onder de naam Yen gestart. Dit onderzoek richt zich op fraude gepleegd met betrekking tot het faillissement van de onderneming bedrijf F.
In het onderzoek Yen wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van faillissementsfraude door wederrechtelijk geld en goederen uit de boedel van bedrijf F te onttrekken en door het niet voldoen aan verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie, een en ander ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde vennootschap.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van de onder 1 en 5 telkens als oplichting in vereniging ten laste gelegde feiten;
- bewezenverklaring van de onder 1 , 2, 3, 4, 5, 6, 7 als medeplegen witwassen en 8 en onder parketnummer 15/740544-12 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling rechtbank
- Feit 1
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op grond van de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) oplichting van onderneming 2 en/of de ABN AMRO Bank. Verdachte dient in zoverre van het onder 1 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 als het medeplegen van witwassen ten laste gelegde feit.
Op 12 december 2008 vindt er een inbraak plaats in het bedrijfspand van de onderneming 1 te Dordrecht. Bij deze inbraak wordt onder meer een ABN AMRO bankpas behorende bij rekening rekeningnummer 1 ten name van de aan onderneming 1 te relateren onderneming 2 en bijbehorende pincode weggenomen. Op 12 en 14 december 2008 worden vanaf de rekening van onderneming 2 via internetbankieren bedragen van €60.000,22 en €13.500 overgemaakt naar bankrekening rekeningnummer 2 ten name van betrokkene 1.
Op 14 december 2008 om 17.55 uur wordt vanaf deze rekening van betrokkene 1 een bedrag van €70.000 doorgeboekt naar bankrekening rekeningnummer 28 ten name van medeverdachte 1.
Op 14 en 15 december 2008 worden vanaf genoemde rekening van medeverdachte 1 bedragen naar diverse rekeningen overgemaakt. Alle overboekingen vanaf de rekening van medeverdachte 1 zijn verricht door verdachte vanaf het IP-adres 1, waarvan is vastgesteld dat dit IP-adres op 27 en 28 april 2009 op naam stond van bedrijf L te Wormerveer. Vanaf genoemde rekeningen zijn vervolgens diverse geldbedragen doorgeboekt naar andere rekeningen en/of opgenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de middag van 14 december 2008 door medeverdachte 22 en medeverdachte 26 is benaderd. Medeverdachte 26 vertelde hem dat hij (medeverdachte 26) ongeveer €70.000 op een rekening had staan. Als verdachte dat geld naar verschillende rekeningen kon storten en kon cashen, dan zou de helft voor verdachte zijn en degenen die hij moest betalen en de andere helft voor medeverdachte 26. Diezelfde avond moest verdachte laten weten of ze het konden doen. Het moest direct gebeuren, want anders is het geld weg. Daarop is – via medeverdachte 16 – medeverdachte 15 benaderd, omdat hij altijd veel mensen om zich heen heeft die hij eten geeft en laat slapen in zijn kapsalon. Verdachte kende medeverdachte 15 als een rommelaar en een ronselaar: “een mannetje die dit soort dingen kan regelen.” Verdachte wist dat medeverdachte 15 zich bezig hield met oplichting.
Vervolgens is medeverdachte 15 met medeverdachte 1 gekomen. Ook medeverdachte 21, medeverdachte 24, medeverdachte 25 en medeverdachte 18 zijn via medeverdachte 15 gekomen. De volgende ochtend moest het gebeuren. Medeverdachte 15 moest iedereen paraat hebben en iedereen moest geld gaan opnemen. Door medeverdachte 26 is toen het geld overgemaakt van de rekening van betrokkene 1 naar medeverdachte 1. Verdachte heeft van medeverdachte 15 de pas en pincode van medeverdachte 1 in ontvangst genomen. Verdachte heeft vervolgens het geld overgemaakt naar de rekeningen die hij zelf had en naar de rekeningen die medeverdachte 15 hem had opgegeven. Rekeninghouders die het geld gingen pinnen moesten alles afstaan aan medeverdachte 15, die bij het pinnen aanwezig was. Medeverdachte 15 gaf het gehele bedrag aan medeverdachte 16 en medeverdachte 16 gaf het vervolgens aan verdachte.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist dat het geld dat aan hem werd toevertrouwd ter verdeling uit misdrijf afkomstig was. Volgens de verdediging zou sprake zijn van schuldwitwassen, hetgeen echter niet is tenlastegelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op de wijze waarop verdachte de beschikking over het geld kreeg en het feit dat verdachte dit slechts hoefde ‘te cashen’ om er de helft van te mogen houden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte wist dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was. Hierbij betrekt de rechtbank bovendien dat na het ‘aanbod’ van medeverdachte 26 direct medeverdachte 15 – een man van wie verdachte wist dat hij zich bezig hield met oplichting – is benaderd om (bankrekeningen van) katvangers te regelen en dat het verdachte duidelijk was dat het overboeken van de gelden en het opnemen ervan snel moesten gebeuren, omdat het geld anders weg zou zijn (de rechtbank begrijpt: zou worden teruggehaald door de bank).
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte tezamen met anderen een geldbedrag van €70.000 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was.
- Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Op zaterdag 10 januari 2009 tussen 03:00 uur en 04:00 uur wordt benadeelde 1 op de Amsteldijk te Amsterdam met geweld beroofd van zijn portemonnee met daarin onder meer een ABN AMRO bankpas met pasnummer 1, behorende bij rekeningnummer 5.
Op 10 januari 2009 om 14.42 uur wordt een bedrag van €6.705,18 overgeboekt van de internetspaarrekening van benadeelde 1 naar zijn betaalrekening met nummer rekeningnummer 5. Twee minuten later wordt naar deze betaalrekening ook een bedrag van €3.001,56 overgemaakt, afkomstig van de privérekening van benadeelde 1 met rekeningnummer 7.
Om 14.55 uur wordt van de betaalrekening van benadeelde 1 een bedrag van €12.300 overgeboekt naar rekening rekeningnummer 4 ten name van bedrijf A met als omschrijving “aanschaf machines”. Om 15.03 wordt van dezelfde rekening een bedrag van €500 overgeboekt naar voornoemde rekening van bedrijf A met als omschrijving “hairwave”.
De hiervoor genoemde overboekingen zijn alle verricht door verdachte vanaf het IP-adres 2. Dit IP-adres was op de tijdstippen dat de overboekingen plaatsvonden toegewezen aan verdachte.
Op 12 januari 2009 te 13.35 uur wordt van eerdergenoemde rekening rekeningnummer 4 ten name van bedrijf A een bedrag van €11.900 opgenomen bij een Postbank/ING kantoor op de Houttil in Alkmaar. Daarnaast wordt een bedrag van in totaal €900 opgenomen bij een geldautomaat, eveneens aan de Houttil te Alkmaar.
Procuratiehouder van de rekening rekeningnummer 4 betreft medeverdachte 1. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat het bedrijf A van 17 september 2008 tot en met 19 januari 2009 werd gedreven voor zijn rekening.
Verdachte heeft verklaard dat ook in dit geval medeverdachte 22 naar hem toe is gekomen met de vraag of hij een geldbedrag kon doorstorten en opnemen. Vervolgens heeft verdachte met medeverdachte 16 en medeverdachte 15 overlegd. Medeverdachte 15 had een bankpas waar het geld naartoe kon gaan. Medeverdachte 15 is met medeverdachte 1 meegegaan om het geld op te nemen en medeverdachte 15 heeft het geld vervolgens afgegeven op kantoor.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Door de raadsman is betoogd dat geen sprake is van oplichting van de heer benadeelde 1 noch van de ABN AMRO Bank. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer benadeelde 1 niet zelf degene is geweest die ‘is bewogen’ tot iets. Tevens is geen sprake van oplichting van de bank, nu het enkele inloggen en geld overboeken geen ‘samenweefsel van verdichtsels’ oplevert. Naar de mening van de raadsman dient de feitelijke gang van zaken te worden gekwalificeerd als diefstal met een valse sleutel, hetgeen echter niet als zodanig is tenlastegelegd.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn betoog voor zover dit betrekking heeft op de ten laste gelegde oplichting van de heer benadeelde 1. Verdachte dient in zoverre van het tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken. Dit is anders ten aanzien van de oplichting van de bank. Verdachte heeft immers een valse hoedanigheid aangenomen door zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar/houder van de bankpas en de bijbehorende pincode van benadeelde 1 door met deze bankpas en gegevens in te loggen op de verschillende bankrekeningen van benadeelde 1 om gelden over te boeken. De ABN AMRO Bank is door dit handelen van verdachte bewogen een bedrag van €12.800 over te maken naar de rekening van bedrijf A. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de ABN AMRO Bank. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank (met de verdediging) niet bewezen dat verdachte zich heeft voorgedaan als de heer benadeelde 1 door een Breitling horloge aan te kopen bij Gassan Plaza op Schiphol met benadeelde 1’ pinpas. (Reeds) gelet op het tijdstip waarop deze aankoop heeft plaatsgevonden – uren voordat verdachte over de pinpas van benadeelde 1 beschikte – als op de omstandigheid dat op de camerabeelden van Gassan Plaza twee (onbekend gebleven) mannen staan, die niet aan verdachte kunnen worden gekoppeld, dient verdachte in zoverre van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Tevens kan worden bewezen dat verdachte voornoemd geldbedrag van €12.800, waarvan hij wist dat het uit misdrijf afkomstig was, tezamen met anderen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
- Feit 3
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) oplichting van benadeelde 2 en/of de ABN AMRO Bank. Verdachte dient in zoverre van het onder feit 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat van oplichting van benadeelde 2 geen sprake is en dat verdachte pas in beeld komt op het moment dat de oplichting van de ABN AMRO Bank reeds is voltooid. Niet is immers gebleken dat het verdachte is geweest die de overboeking heeft verricht van de rekening van benadeelde 2 naar bedrijf B, het bedrijf dat op naam staat van katvanger medeverdachte 2 noch is bewijs voorhanden dat verdachte bij deze overboeking anderszins betrokken is geweest.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 3 als het medeplegen van witwassen ten laste gelegde.
Op 10 augustus 2008 wordt via internet uit naam van benadeelde 2 een extra wereldpas voor ABN AMRO rekening rekeningnummer 9 aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag wordt op 9 oktober 2008 door de ABN AMRO Bank een brief ‘aanvraag wereldpas’ verzonden naar het bij de bank bekende woonadres van benadeelde 2. Deze brief is vervolgens omstreeks 5 november 2008 met handtekeningen, die door moesten gaan voor die van benadeelde 2, aan de bank geretourneerd. Na ontvangst van de ondertekende brief ‘aanvraag wereldpas’ wordt op 11 november 2008 wereldpas datum verzonden naar het adres van benadeelde 2. Op 14 januari 2009 wordt bij ABN AMRO bankshop Churchilllaan 11 te Utrecht een op naam van benadeelde 2 gestelde wereldpas met pasnummer 2 geactiveerd. Bij het activeren wordt een Nederlands rijbewijs op naam van benadeelde 2 getoond. Later blijkt dat het rijbewijs een blanco gestolen rijbewijs betreft dat valselijk is opgemaakt.
Op 14 januari 2009 om 18.29 uur wordt via internetbankieren vanaf genoemde bankrekening rekeningnummer 9 op naam van benadeelde 2 een bedrag van €106.500 overgemaakt naar de rekening rekeningnummer 8 ten name van bedrijf B met als omschrijving ‘Overname bedrijf B’. Bedrijf B wordt gedreven voor rekening van medeverdachte 2, geboren op geboortedatum 2 te geboorteplaats 2.
Dezelfde dag worden vanaf genoemde rekening van bedrijf B naar diverse andere rekeningen geldbedragen overgemaakt. De overboekingen zijn verricht door verdachte. Vanaf genoemde rekeningen zijn diverse geldbedragen doorgeboekt naar andere rekeningen en/of opgenomen.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte 22 en de eerdergenoemde medeverdachte 26 naar hem toe waren gekomen. Verdachte heeft van medeverdachte 26 een bedrag te horen gekregen, waarna aan medeverdachte 15 is gevraagd hoeveel pasjes hij direct beschikbaar had. Medeverdachte 15 had medeverdachte 18 (bedrijf I), medeverdachte 24, medeverdachte 25 (bedrijf J), medeverdachte 1 en medeverdachte 27 (rechtbank: van bedrijf M) beschikbaar. Verdachte en medeverdachte 16 hadden medeverdachte 19 aangeleverd en medeverdachte 9 had medeverdachte 2 aangeleverd. Verdachte kreeg de pasjes, logde in en maakte het geld over.
Verdachte heeft voorts verklaard dat op het moment dat het geld op naam van bedrijf B staat hij en medeverdachte 16 verantwoordelijk zijn voor het geld. Verdachte wist dat de volgende dag al het geld verzameld ging worden. Verdachte of medeverdachte 16 kreeg het geld van medeverdachte 9 en medeverdachte 19. Medeverdachte 16 kreeg het geld van medeverdachte 15.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist dat het geld dat hem ter verdeling werd toevertrouwd uit misdrijf afkomstig was. Volgens de verdediging zou sprake zijn van schuldwitwassen, hetgeen niet is ten laste gelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer op dezelfde gronden als hiervoor is overwogen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte tezamen met anderen een geldbedrag van €101.439,50 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was.
- Feit 4
Door de raadsman is betoogd dat geen sprake is van oplichting van mevrouw benadeelde 3 noch van de ABN AMRO Bank. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer benadeelde 3 niet zelf degene is geweest die ‘is bewogen’ tot iets. Tevens is geen sprake van oplichting van de bank nu het enkele inloggen en geld overboeken geen ‘samenweefsel van verdichtsels’ oplevert. Naar het oordeel van de raadsman dient de feitelijke gang van zaken te worden gekwalificeerd als diefstal met een valse sleutel, hetgeen echter niet als zodanig is tenlastegelegd.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn betoog voor zover dit betrekking heeft op de ten laste gelegde oplichting van mevrouw benadeelde 3. Verdachte dient in zoverre van het tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken. Dit is anders ten aanzien van de oplichting van de bank. Verdachte althans zijn mededaders heeft/hebben immers een valse hoedanigheid aangenomen door zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar/houder van de bankpas en de bijbehorende pincode van benadeelde 3 door met deze bankpas en gegevens in te loggen op de spaar- en betaalrekening van benadeelde 3 om gelden over te boeken naar de rekeningen van ‘katvangers’. De ABN AMRO Bank is door dit handelen van verdachte en/of zijn mededaders bewogen een bedrag van in totaal €158.500 over te maken naar de rekeningen van ‘katvangers’. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de ABN AMRO Bank.
Tevens kan worden bewezen dat verdachte voornoemd geldbedrag waarvan hij wist dat het uit misdrijf afkomstig was, tezamen met anderen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
- Feit 5
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist dat het geld dat hem ter verdeling werd toevertrouwd uit misdrijf afkomstig was. Volgens de verdediging zou sprake zijn van schuldwitwassen, hetgeen niet is tenlastegelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer op dezelfde gronden als reeds hiervoor overwogen. Nu verdachte heeft verklaard dat hij wetenschap heeft van(af) het bedrag van €53.533 en het dossier geen bewijs bevat dat verdachte op een andere (eerdere) wijze betrokken is geweest kan het in de tenlastelegging genoemde bedrag van €74.583 niet worden bewezen. De rechtbank acht (dan ook) bewezen dat verdachte tezamen met anderen een geldbedrag van €53.533 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was.
- Feit 6
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 6
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van 134 laptops (met een waarde van €94.956,05. Hoewel het voor de hand ligt dat genoemde laptops zijn doorverkocht (op de zwarte markt in Beverwijk) - te meer daar uit de aangifte blijkt dat aangever een gedeelte van zijn eigen laptops weer heeft terug gekocht - kan dit niet (voldoende) uit de voorhanden bewijsmiddelen afgeleid worden. Verdachte dient in zoverre van het onder 6 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6
Door de verdediging is aangevoerd dat niet verdachte, maar betrokkene 8 en medeverdachte 16 de e-mails hebben gestuurd in naam van betrokkene 2, en dat zij de computers hebben besteld en niet hebben betaald; verdachte wist van deze constructie niet af.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het onderzoek telecommunicatie is gebleken dat het IP-adres eindigend op -75, dat op naam van verdachte staat en is gekoppeld aan zijn woning, gebruikt is bij het ontvangen en verzenden van diverse documenten en e-mails namens bedrijf E. Bovendien zijn op het kantoor van verdachte meerdere (papieren en digitale) documenten van of met betrekking tot bedrijf E aangetroffen. Volgens medeverdachte 20 heeft hij nooit iemand van bedrijf E – en dus ook betrokkene 8 niet – op het kantoor aan de adres 11 in Purmerend gezien. Ten slotte heeft medeverdachte 20 verklaard dat hij de eerste partij laptops samen met medeverdachte 13 heeft afgeleverd op het woonadres van verdachte. De rechtbank acht het alternatieve scenario van verdachte dan ook geenszins aannemelijk, en stelt deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
De onderneming 5 en/of onderneming 6 is door dit handelen van verdachte bewogen tot de afgifte van 134 laptops (met een waarde van €94.956,05). Voor het tenlastegelegde medeplegen is geen bewijs voorhanden. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de onderneming 5 en/of onderneming 6.
- Feit 7
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 7 ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen moet worden bewezen dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Daarbij hoeft niet te worden vastgesteld door wie, wanneer en waar het misdrijf is gepleegd of welk specifiek misdrijf het betreft. In aanmerking genomen dat
- verdachte de geldbedragen van in totaal €165.140 niet op zijn eigen rekening stort, maar op twee privérekeningen van medeverdachte 13, een persoon die niet gelieerd is aan het telecombedrijf van verdachte;
- verdachte de geldbedragen vervolgens overboekt naar de rekening van bedrijf Q, een bedrijf dat niet gelieerd is aan het telecombedrijf van verdachte;
- verdachte bovendien geldbedragen van in totaal €68.884,61 rechtstreeks op de rekening van bedrijf Q stort;
- de persoonlijke en zakelijke uitgaven en ontvangsten van verdachte en zijn echtgenote geen economische verklaring bieden voor de contante geldstortingen,
is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit moet hebben geweten. Bovendien heeft verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor de herkomst van het geld gegeven. Immers, de verklaring van verdachte dat het geld een legale herkomst heeft, namelijk de opbrengst uit de mobiele telefonie, wordt niet met verifieerbare informatie ondersteund.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat verdachte een geldbedrag van in totaal €234.024,61 voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, waarvan hij wist dat dit uit misdrijf afkomstig was. Het tenlastegelegde medeplegen acht de rechtbank niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
- Feit 8
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met onder meer medeverdachte 9, medeverdachte 15, medeverdachte 19 en medeverdachte 22 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 326 en artikel 420bis Sr. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte, gelet op zijn initiërende en aansturende rol, als leider van de organisatie dient te worden aangemerkt.
De bewezen verklaarde feiten met betrekking tot de zaaksdossiers 1 tot en met 5 hebben zich afgespeeld over een periode van ruim 5 maanden, waarbij naast verdachte (onder meer) ook medeverdachte 15, medeverdachte 22, medeverdachte 9 en medeverdachte 19 betrokkenheid hadden. De verschillende feiten zijn door dezelfde personen gepleegd, in wisselende samenstelling en al dan niet aangevuld met anderen.
Reeds uit deze bewezen verklaarde feiten onder 1 tot en met 5 volgt dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, gericht op het medeplegen van oplichting en van witwassen van geldbedragen. De rechtbank gebruikt de ‘redengevende feiten en omstandigheden’ ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5, met bijbehorende bewijsmiddelen in de voetnoten, dan ook tevens bij de bewezenverklaring van feit 8, voor zover zij blijkens hun inhoud hier op betrekking hebben. Naar het oordeel van de rechtbank kan de bewezenverklaring van de feiten 6 en 7 niet bijdragen aan de bewezenverklaring van feit 8, nu de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen acht.
De voor de criminele organisatie noodzakelijke duurzame en gestructureerde samenwerking komt mede tot uiting in het hiërarchische systeem dat is ontstaan doordat er opdrachtgevers, uitvoerders/ronselaars en katvangers binnen de organisatie zijn. Dit systeem blijkt onder andere uit het gegeven dat er opdrachten worden gegeven aan de uitvoerders en dat er geen rechtstreeks contact is tussen de opdrachtgevers en de katvangers. Door deze werkwijze blijft de opdrachtgever buiten beeld.
De rechtbank acht in dit verband voorts de volgende redengevende feiten en omstandigheden van belang:
medeverdachte 9 heeft verklaard dat hij van verdachte de opdracht had gekregen om een katvanger wegwijs te maken in het casino. De katvanger moest geld opnemen en medeverdachte 9 moest de katvanger in de gaten houden, zodat hij niet met dat geld ging gokken.
De katvangers hadden bovendien contact met de ronselaars en niet met de opdrachtgevers. Medeverdachte 22 heeft hierover verklaard dat verdachte de bankpas niet zelf wilde ophalen omdat hij niet wilde dat zij (de rechtbank begrijpt: de katvangers) zijn gezicht kenden. Verdachte wilde niemand ontmoeten, dat ging altijd via via.
De leden van de organisatie bedienen zich in de onderlinge communicatie soms van codegebruik, kennelijk met de bedoeling om eventueel meeluisterende opsporingsinstanties zand in de ogen te strooien. Zo wordt over ‘Ajax’ en ‘een groene’ gesproken, waarmee de ABN AMRO bank wordt bedoeld en zijn ‘Feyenoord’, ‘Ingrid’ en ‘P-tjes’ synoniemen voor respectievelijk de Fortisbank, de ING bank en de Postbank.
Van codetaal is bijvoorbeeld sprake in het gesprek tussen verdachte (R) en medeverdachte 22 (W), op 27 april 2009.
Voor de onderbouwing van de rol van verdachte verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelen die zij ten grondslag heeft gelegd aan de hiervoor genoemde bewezen verklaarde feiten. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte, katvangers regelt, de verantwoordelijkheid draagt voor het ‘buitgemaakte’ geld, zodra het op een bankrekening staat waarover hij kan beschikken en dat het verdachte is die vervolgens de gelden wegsluist naar de rekeningen van diverse katvangers, teneinde het geld zo snel mogelijk te kunnen opnemen. Het vervolgens opgenomen geld wordt eerst verzameld door (bij) verdachte, waarna het geld pas wordt verdeeld. Ook blijkt dat verdachte zijn medeverdachten opdrachten geeft en dat hij zelf uit het zicht van de katvangers wilde blijven. Aldus kan worden gesteld dat verdachte binnen de organisatie een initiërende en aansturende rol heeft gehad.
- Parketnummer 15/740544-12
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk onttrekken van de restvoorraad kleding, de winkelinventaris en het kasgeld aan de boedel van bedrijf F De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier blijkt dat voornoemde goederen uit de winkel zijn weggehaald in de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis en beperkingen zat. Niet is gebleken dat verdachte op enigerlei wijze de hand heeft gehad in de onttrekking van deze goederen. Verdachte kan hier dan ook niet in strafrechtelijke zin verantwoordelijk voor worden gehouden. In zoverre dient verdachte van het onder parketnummer 15/740544-12 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Redengevende feiten en omstandigheden t.a.v. parketnummer 15/740544-12
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/740544-12 ten laste gelegde feit.
Bedrijf F is opgericht op 7 mei 2008. Op 13 mei 2008 is de onderneming ingeschreven in het handelsregister. De bedrijfsomschrijving luidt: ‘Detailhandel in kinderkleding en aanverwante accessoires’. De onderneming is gevestigd aan adres 12 te Purmerend. Verdachte was vanaf de oprichting tot en met 29 april 2010 bestuurder van bedrijf F. Op 4 december 2009 is aan bedrijf F aangetekend een oproeping verzonden om te verschijnen in de raadkamer van de Rechtbank Haarlem teneinde te worden gehoord op een verzoekschrift namens onderneming 9, strekkende tot faillietverklaring van bedrijf F.
In januari 2010 heeft verdachte tijdens een verhoor bij de politie verklaard dat het niet goed gaat met bedrijf F. In opdracht van verdachte zijn in de periode van 4 februari 2010 tot en met 29 maart 2010 van de zakelijke rekening van bedrijf F, rekeningnummer 26, diverse geldbedragen overgeboekt naar rekeningnummer 27 op naam van medeverdachte 23. Deze overboekingen, voor in totaal €25.350,85, hebben alle als omschrijving “parkeren”.
Op 29 april 2010 is de ‘stichting X’ als bestuurder in functie getreden. De bestuurder van deze stichting is de ‘stichting Y’ te Den Haag, van welke stichting medeverdachte 14 bestuurder was.
Naar aanleiding van een bij de rechtbank op 15 april 2010 binnengekomen nieuwe verzoekschrift van onderneming 9 is bedrijf F bij vonnis van de Rechtbank Haarlem op 25 mei 2010 in staat van faillissement verklaard. Daarbij is aangever 4, advocaat te Purmerend, aangesteld tot curator. Ten tijde van het faillissement was verdachte nog steeds enig aandeelhouder van bedrijf F.
Op 1 juni 2010 en 7 juli 2010 heeft de curator in het faillissement besprekingen gevoerd met verdachte op zijn kantoor in Purmerend. De curator heeft daarbij verzocht de volledige administratie en de daarop betrekking hebbende gegevensdragers aan hem te overhandigen. In de periode van 27 mei 2010 tot en met 27 september 2010 heeft de curator verdachte schriftelijk gevorderd de volledige administratie, boeken, bescheiden en andere daarop betrekking hebbende gegevensdragers te overhandigen. De reactie van verdachte was dat de gehele administratie op 26 april 2010 aan mevrouw medeverdachte 14 zou zijn afgegeven. Een ontvangst- of afgiftebewijs heeft verdachte volgens eigen verklaring nooit ontvangen. Verder deelde verdachte mede dat er nooit jaarrekeningen zijn opgesteld.
Op 26 mei 2010 en op 2 juni 2010 heeft de curator schriftelijk tegen ontvangstbevestiging medeverdachte 14 gevorderd de volledige administratie, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te overhandigen. Aan deze vorderingen is niet voldaan. Omdat medeverdachte 14 niet reageerde op schriftelijke oproepen en de curator haar telefonisch niet kon bereiken, heeft de curator de rechtbank verzocht haar in verzekerde bewaring te stellen. Op 12 juni 2010 heeft de rechtbank dit bevolen. Op 27 september 2010 heeft medeverdachte 14 twee dozen met administratie bij het kantoor van de curator afgeleverd. Tussen deze ontvangen bescheiden bevonden zich geen (concept-)balansen of winst- of verliesrekeningen. Wel trof de curator een overzicht met betrekking tot leningen en bankafschriften aan waarop een aantal mutaties is terug te vinden waarover medeverdachte 14 heeft nagelaten nadere informatie te verstrekken.
Verdachte heeft verklaard dat de geldbedragen niet zijn overgeboekt met het doel om schuldeisers te benadelen, maar om strafrechtelijk beslag te ontlopen. Op deze wijze wilde hij juist (mede) de belangen van zijn schuldeisers dienen. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers gelden aan de boedel heeft onttrokken. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte opdracht heeft gegeven om in februari en maart 2010 geldbedragen te laten overboeken, terwijl hij op dat moment wist dat het slecht ging met zijn bedrijf F. Er was reeds een verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring bij de rechtbank ingediend. Op dat moment bestond derhalve de aanmerkelijke kans dat een faillietverklaring met een tekort daarin zou volgen en dat de schuldeisers in het latere faillissement door deze gedraging zouden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. De gelden zijn door de overboeking immers buiten bereik en beheer van de (toekomstige) curator gebracht. Door deze overboekingen te laten verrichten zonder onderzoek te doen naar legale mogelijkheden om de belangen van zijn schuldeisers daadwerkelijk te behartigen heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de omstandigheid dat de curator nooit de beschikking heeft gekregen over (concept-)balansen of winst- of verliesrekeningenverklaring en verdachtes verklaring dat er nooit jaarrekeningen zijn opgesteld dat door verdachte en zijn medeverdachte niet is voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bewaren of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld. Het ontbreken van dergelijke stukken frustreert immers een behoorlijke afwikkeling van het faillissement, zodat sprake is van een verkorting van de rechten van de schuldeisers van bedrijf F. Het kan redelijkerwijs niet anders dan dat verdachte dit wist. De rechtbank acht derhalve opzet bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en parketnummer 15/740544-12 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 15/740879-09: (onderzoek Essonne)
- Feit 1 (zaaksdossier 1): witwassen
- Feit 2 (zaaksdossier 2): oplichting in vereniging en witwassen
- Feit 3 (zaaksdossier 3): witwassen
- Feit 4 (zaaksdossier 4): oplichting in vereniging en witwassen
- Feit 5 (zaaksdossier 5): witwassen
- Feit 6 (zaaksdossier 6): Oplichting
- Feit 7 (zaaksdossier 7): witwassen
- Feit 8 (zaaksdossier 8): deelname aan een criminele organisatie
Parketnummer 15/740544-12: (onderzoek Yen)
- medeplegen faillissementsfraude
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 342 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar
- een werkstraf van 240 uur
- een geldboete van € 30.000
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 5 maanden, samen met anderen in georganiseerd verband, schuldig gemaakt aan de oplichting van banken en het witwassen van uit misdrijf verkregen geldbedragen. Verdachte heeft als leider van de organisatie medeverdachten opdracht gegeven ervoor te zorgen dat aan de organisatie bankrekeningen van katvangers ter beschikking werden gesteld, die konden worden gebruikt om uit misdrijf verkregen gelden door te boeken en zo snel mogelijk op te nemen. Daarbij was het steeds verdachte die door middel van internetbankieren de betreffende geldbedragen overgeboekte. Tevens heeft verdachte door middel van oplichting een groot aantal laptops verworven. Voorts heeft verdachte uit misdrijf verkregen (contante) geldbedragen op rekeningen van katvangers gestort en doorgeboekt. Verdachte heeft hierbij gehandeld louter uit financieel gewin. Met zijn handelen heeft verdachte samen met anderen voor in totaal ruim € 700.000,- witgewassen danwel verkregen door middel van oplichting. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Door verdachtes handelen is een behoorlijke afwikkeling van het faillissement van zijn (voormalige) onderneming bedrijf F gefrustreerd en is de boedel benadeeld.
Lees hier de volledige uitspraak.