Mega Watercypres: Accijnsfraude gepleegd in georganiseerd verband. Vrijspraak van merkvervalsing.
/Rechtbank Rotterdam 10 augustus 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7024
De verdachte heeft zich gedurende een periode van circa vijf maanden in georganiseerd verband bezig gehouden met het voor handen hebben van onveraccijnsde sigaretten. Deze sigaretten, uit het buitenland Nederland binnen gesmokkeld, werden, in vaak grote hoeveelheden, opgeslagen, (opnieuw) verpakt, (door-)verkocht en daadwerkelijk geleverd. Uiteindelijk werden de betrokken sigaretten verkocht aan de consument in verschillende supermarkten. De specifieke rol van de verdachte was het afnemen en verder verhandelen van de sigaretten, waarbij de verdachte de hulp van derden inschakelde en hen aanstuurde.
Inleiding
Van het landelijk werkend projectteam “Smoke screen project” van de FIOD dat onderzoek doet naar criminele samenwerkingsverbanden die zich bezig houden met de productie, handel en doorvoer van illegale sigaretten, ontving de FIOD Den Haag in 2016 TCI informatie over vermoedelijke accijnsfraude via onder meer de supermarkt naam supermarkt 1 in Den Haag. Uit het opsporingsonderzoek dat hierna door de FIOD onder de naam Watercypres is uitgevoerd – afgeluisterde telefoongesprekken, observaties, inbeslagnames, verklaringen - komt het volgende beeld naar voren. Grote partijen sigaretten - origineel, of soms nagemaakt – worden zonder afdracht van Nederlandse accijns vanuit het buitenland (vermoedelijk Polen en/of Oekraïne) in vrachtwagens naar Nederland gesmokkeld. Eenmaal in Nederland worden de sigaretten soms opgeslagen in loodsen en soms direct doorverkocht aan verschillende supermarkten, van waaruit ook onderling transacties plaatsvinden. De betrokken verdachten werken samen volgens een vast handelspatroon, waarbij zij in wisselende combinaties over en weer sigaretten (door)verkopen en elkaar ook op de hoogte brengen van controles door de douane. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt van bij deze transacties berekende prijzen (€15 tot €30 per slof sigaretten) die ver beneden de reguliere prijs liggen van een slof sigaretten waarover de accijns is betaald (€60 tot €70 per slof). Van de sigaretten die op basis van deze gesprekken en observaties door de FIOD tijdens het onderzoek in beslag werden genomen, is ook steeds gebleken dat daaraan daadwerkelijk het Nederlands accijnszegel ontbrak. Geen van de verdachten had een vergunning in de zin van de Wet op de accijns om sigaretten op te slaan of voorhanden te hebben, al dan niet onder schorsing van accijns.
Hierna zal de rechtbank aangeven welk ten laste gelegd aandeel daarin ten aanzien van de verdachte bewezen kan worden geacht.
Voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten (feit 2)
De officier van justitie heeft het handelen in onveraccijnsde sigaretten ten laste gelegd als overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns, te weten het voor handen hebben van dergelijke sigaretten.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft feitelijke beschikkingsmacht over de aangetroffen en inbeslaggenomen onveraccijnsde sigaretten gehad. Uit taps en observaties blijkt dat hij, samen met de medeverdachte naam medeverdachte 1, feitelijke beschikkingsmacht over andere grote hoeveelheden sigaretten heeft gehad. Uit taps blijkt ook dat hij met medeverdachten naam medeverdachte 2, naam medeverdachte 3 en naam medeverdachte 4 veelvuldig over de levering van sigaretten heeft gesproken en nergens blijkt uit dat de sigaretten niet daadwerkelijk zijn geleverd. Ook hier is sprake van feitelijke beschikkkingsmacht bij de verdachte. De verdachte weet immers dat sigaretten voorzien moeten zijn van een Nederlands accijnszegel. Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt verdediging
De raadsman concludeert tot partiële vrijspraak. Van beschikkingsmacht van de verdachte ten aanzien van alle inbeslaggenomen sigaretten is geen sprake. Hij kon slechts beschikken over de 6.720 pakjes sigaretten aangetroffen in de door hem bestuurde zwarte VW-bus. De in de witte Mercedes Sprinter bus aangetroffen 39.360 pakjes sigaretten zijn door de medeverdachte naam medeverdachte 5 opgehaald en naam medeverdachte 5 was daar niet om de verdachte te helpen. De in de loods van naam opslagruimte-bedrijf aangetroffen sigaretten moeten aan de medeverdachte naam medeverdachte 6, als huurder van de loods, worden toegerekend. Ten aanzien van de in de woning van de verdachte aangetroffen 30.540 sigaretten is geen onderscheid gemaakt tussen het deel dat wel en het deel dat niet van een Nederlands accijnszegel is voorzien. Voor het overige is de verdenking van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten in verband met de gestelde sigarettenhandel met genoemde medeverdachten gebaseerd op taps en observaties waaruit slechts vermoedens volgen, zonder dat daarbij sigaretten zijn waargenomen of aangetroffen. Het voorhanden hebben van 6.720 pakjes onveraccijnsde sigaretten, ofwel 134.400 sigaretten, is bewijsbaar en van het overige dient vrijspraak te volgen.
Beoordeling
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten, is vereist dat de verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over de betreffende onveraccijnsde sigaretten. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder andere Hof Den Bosch 18 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054) is hiervan sprake als de verdachte de hoedanigheid van de goederen kent, daartoe daadwerkelijk toegang heeft en tevens weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
Uit zijn eigen verklaring volgt dat de verdachte weet dat sigaretten van een Nederlands accijnszegel voorzien moeten zijn. Het voorhanden hebben van de in zijn woning aangetroffen onveraccijnsde sigaretten (te onderscheiden van de tabak die wel van een Nederlands accijnszegel is voorzien en (derhalve) niet in de tenlastelegging is opgenomen) is wettig en overtuigend bewezen.
Ook ten aanzien van de in de loods van naam opslagruimte-bedrijf aangetroffen onveraccijnsde sigaretten was sprake van beschikkingsmacht bij de verdachte. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van de medeverdachte naam medeverdachte 6 bij de FIOD wel betrouwbaar. De verklaring is consistent en vindt op belangrijke onderdelen steun in objectieve onderzoeksgegevens. Zo vindt de verklaring van naam medeverdachte 6 dat hij op 1 februari 2018 in opdracht van de verdachte de loods heeft gehuurd, steun in de camerabewakingsbeelden van naam opslagruimte-bedrijf van 1 februari 2018, waarop te zien is dat naam medeverdachte 6 en de verdachte samen de receptie van naam opslagruimte-bedrijf bezoeken waarna een kopie van de huurovereenkomst in de bus in gebruik bij de verdachte is aangetroffen. Op die huurovereenkomst is een telefoonnummer in gebruik bij de verdachte als alternatief nummer opgenomen. Ook de verklaring van naam medeverdachte 6 dat hij nadien meermalen in opdracht van de verdachte met voertuigen op naam van de supermarkt naam supermarkt 2, maar feitelijk in gebruik bij verdachte, naar de loods is gegaan om de sigaretten op te halen, vindt steun in camerabewakingsbeelden. De verklaring van naam medeverdachte 6 bij de FIOD gebruikt de rechtbank dan ook voor het bewijs. De verdachte heeft de in de naam opslagruimte-bedrijf loods aangetroffen onveraccijnsde sigaretten in vereniging voorhanden gehad.
Ten aanzien van de in de loods aan de adres te Noordwijkerhout in beslag genomen sigaretten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is aldaar, tezamen met andere verdachten, aangehouden op 20 februari 2018. De inval van de FIOD waarbij die aanhouding plaatsvond, volgde op afgeluisterde telefoongesprekken en observaties over vermoedelijk onveraccijnsde sigaretten en een afspraak tot ophalen op die 20ste februari 2018. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de in die loods en twee busjes aanwezige onveraccijnsde sigaretten in vereniging voor handen had. Het verweer dat hij alleen die onveraccijnsde sigaretten voor handen had die hij op het moment van de inval al in de door hem bestuurde bus had staan, volgt de rechtbank niet. Hij had immers, samen met anderen, ook de beschikkingsmacht over de overig aangetroffen sigaretten.
De rechtbank stelt tevens vast dat de verdachte de hoeveelheden onveraccijnsde sigaretten (als in de bewezenverklaring aangegeven) voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan uit taps en observaties volgt dat hij die heeft verhandeld. Het verweer van de raadsman dat nergens uit blijkt dat het in alle gevallen tot levering is gekomen verwerpt de rechtbank. Waar door de FIOD naar aanleiding van de afgeluisterde gesprekken observaties plaatsvonden, werd gezien dat er daadwerkelijk overdrachten plaatsvonden en waar is ingegrepen werden ook daadwerkelijk onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Dat de verdachte daarnaast nog gelijksoortige gesprekken heeft gevoerd – inclusief afspraken om elkaar te ontmoeten en over betalingen – die tot niets zouden hebben geleid, vindt de rechtbank onaannemelijk.
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Merkvervalsing (feit 3)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat monsters van de onder verdachte inbeslaggenomen sigaretten door de betreffende merkhouder zijn onderzocht en uit diens schriftelijke verklaring volgt dat sigaretten merkvervalst zijn. Dat volgt tevens uit de afgeluisterde gesprekken waarin over illegale sigaretten wordt gesproken en uit de omstandigheid dat geen van de inbeslaggenomen producten in de originele verpakking zat. Door onder zodanig verdachte omstandigheden te handelen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het voorhanden hebben van illegale sigaretten en daarmee ook merkvervalste sigaretten aanvaard.
Standpunt verdediging
Wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde ontbreekt. Het overgrote deel van de inbeslaggenomen en onderzochte sigaretten is echt, zodat voorwaardelijk opzet bij de verdachte op merkvervalste sigaretten ontbreekt.
De beoordeling
De vaststelling dat een deel van de mede onder de verdachte inbeslaggenomen sigaretten merkvervalst is volgt alleen uit een door de betrokken merkhouders opgestelde verklaring ten aanzien van enige monsters. Het door de officier van justitie aangevoerde ‘steunbewijs’ daarvoor vindt de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dat in de contacten tussen verdachten wordt gesproken over illegale sigaretten hoeft niet op merkvervalst te duiden maar kan ook alleen zien op het onveraccijnsd zijn. Dat pakjes sigaretten in andere dozen of verpakkingen zitten dan origineel van de fabrikant maakt die pakjes nog niet merkvervalst. Ook kan op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld welke van de inbeslaggenomen sigaretten dan precies vals of vervalst zouden zijn.
Van het onder 3 ten laste gelegde wordt de verdachte vrijgesproken.
Criminele organisatie (feit 1)
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon die als oogmerk het plegen van misdrijven heeft. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat de deelnemer aan een dergelijke organisatie heeft samengewerkt, althans bekend is geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Het is evenmin vereist dat de deelnemer precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De deelnemer dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
In de tenlastelegging zijn als misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht opgenomen het voorhanden hebben van accijnsgoederen (sigaretten) die niet volgens de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken (verder de accijnsfeiten) en het – kort gezegd – handelen in merkvervalste sigaretten. Op eerder uiteengezette gronden vindt de rechtbank ook voor het oogmerk om te handelen in merkvervalste sigaretten het bewijs ontoereikend.
De vraag die dan voor ligt is of de accijnsfeiten in een georganiseerd verband, in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zijn gepleegd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
In de in het onderzoek afgeluisterde telefoongesprekken wordt tussen de deelnemers daaraan telkens gesproken over sigaretten, merken, prijzen (ver beneden de reguliere marktprijs) hoeveelheden, wel of niet aanwezige ‘stickers’. Er worden telkens afspraken gemaakt over wat er geleverd kan worden en hoeveel er afgenomen wordt en er worden afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten.
Bij de observaties naar aanleiding van deze gesprekken zijn verscheidene verdachten in wisselende samenstellingen bij verschillende opslagplaatsen gezien, is gezien dat dozen werden overgedragen van uit busjes naar andere busjes en bij de verschillende aanhoudingen zijn vervolgens grote partijen onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Op de aanhouding van een aantal verdachten uit het onderzoek, bij een loods in Noordwijkerhout op 20 februari 2018, waar zij samen aanwezig waren, zijn telefoongesprekken gevolgd van andere verdachten over deze inval en aanhoudingen, met waarschuwingen daar niet meer heen te gaan.
Voorts is uit de afgeluisterde gesprekken en observaties, in samenhang met overige onderzoeksresultaten – verklaringen, doorzoekingen, onderzoek aan de inbeslaggenomen sigaretten – gebleken dat het veelal ging om sigaretten die door deelnemers aan de organisatie (al dan niet met andere onbekend gebleven personen) uit het buitenland werden aangevoerd, in Nederland door deelnemers naar opslagplaatsen werden geleid en daar door deelnemers werden omgepakt en werden geleverd aan andere deelnemers om te worden verkocht, veelal aan Poolse supermarkten. Er is dus sprake geweest van een zekere rolverdeling – al dan niet wisselend per deelnemer – van importeur, leverancier, afnemer, regelaar van faciliteiten (opslagplaatsen, vervoermiddelen).
De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht en de verdachte heeft daar in de ten laste gelegde periode ook aan deelgenomen.
Anders dan de verdediging heeft gesteld volgt uit taps en observaties, die wijzen op intensief onderling contact tussen de verdachte en zijn medeverdachten, dat de handelsactiviteiten van de verdachte en zijn medeverdachten aanzienlijk verder gingen dan het telkens weer ieder voor zich en los van elkaar kopen en verkopen van sigaretten. Er is sprake van een duurzaam en gestructureerd, op het handelen in onveraccijnsde sigaretten gericht, samenwerkingsverband, waartoe de verdachte als afnemer en verkoper van de sigaretten heeft behoord. Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Witwassen (feit 4)
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is sprake van witwassen van het in de door de verdachte op 20 februari 2018 bestuurde VW bus aangetroffen geldbedrag van EUR 72.470, gelet op de aanwezigheid van die grote hoeveelheid geld in contanten, de betrokkenheid van de verdachte bij handel in onveraccijnsde sigaretten en de wisselende verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld. Een beroep op de zelfpleger-exceptie gaat niet op, nu de verdachte heeft aangegeven dat het geld hem niet toebehoort.
Standpunt van de verdachte
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde omdat de verdachte niet wist van de aanwezigheid van het geldbedrag in de bus.
De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie kan witwassen – van in dit geval een geldbedrag - bewezen worden geacht indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het betrokken geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Gelet op de omstandigheden waaronder het geldbedrag van ruim €70 000 is aangetroffen, in contanten, vervoerd onder de stoel van een door de verdachte bestuurde auto terwijl verdachte onderweg was naar het afnemen van onveraccijnsde sigaretten, vindt de rechtbank voldoende aannemelijk dat het geld uit misdrijf afkomstig was en tevens dat de verdachte weet had van de aanwezigheid van dit bedrag. Door de verdediging is vervolgens geen concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld gegeven.
Gelet op het feit dat de rechtbank tevens bewezen acht dat de verdachte zich gedurende een zekere periode intensief heeft bezig gehouden met de handel in onverccijnsde sigaretten en dat het in beslag genomen - grote en contante - geldbedrag daar in past, vindt de rechtbank evenwel, anders dan de officier van justitie, aannemelijk dat het betrokken bedrag afkomstig is uit eigen misdrijf.
Voorts is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis, lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht door de verdachte.
De verdachte zal dan ook van het onder 4 onderdeel a ten laste gelegde worden vrijgesproken en voor het onder 4 onderdeel b bewezenverklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de gedraging van de verdachte niet als witwassen als bedoeld in artikel 420bis, lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd.
Bewezenverklaring
Feit 1: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 2: Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
Strafoplegging
Gevangenisstraf van 17 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.