Methode van eenvoudige kasopstelling & in mindering brengen van verbeurdverklaarde geldbedragen

Hoge Raad 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:45

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op €90.127,00 en aan de betrokkene ter ontneming daarvan de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.

Middel

Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de in de hoofdzaak verbeurdverklaarde geldbedragen van in totaal €9.580 niet in mindering heeft gebracht op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.

Beoordeling Hoge Raad

Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 12 tot en met 14 is het middel terecht voorgesteld (vgl. HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR: 2016:874, rov. 2.4).

De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen door de door het Hof vastgestelde betalingsverplichting te verminderen met de verbeurdverklaarde geldbedragen van in totaal €9.580. Uitgaande van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van €90.127 zal worden bepaald dat de aan de betrokkene opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat een bedrag van €80.547 bedraagt.

Conclusie AG

12. Ingevolge art. 33a, eerste lid, aanhef en onder a, Sv zijn voorwerpen die aan de betrokkene toebehoren en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen vatbaar voor verbeurdverklaring. Dit artikel is laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 31 maart 2011 tot verruiming van de mogelijkheden tot voordeelsontneming. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot die wet volgt dat ook door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit kan worden bereikt dat aan de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. De Hoge Raad overwoog hieromtrent:

“Wordt in zo een geval tevens de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd, dan dient, in verband met het reparatoire karakter van die maatregel, de waarde van het onder de betrokkene inbeslaggenomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde voorwerp in mindering te worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting.”

Uit de verwijzing naar het (uitsluitend) reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel, kan worden afgeleid dat naar het oordeel van de Hoge Raad moet worden vermeden dat hetzelfde wederrechtelijk verkregen voordeel meermalen aan de betrokkene wordt ontnomen.

13. In de onderhavige zaak heeft het hof, gelet op zijn overwegingen in de uitspraak in de ontnemingszaak, zoals hiervoor onder 5 weergegeven en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals onder 10 is weergegeven, in de eenvoudige kasopstelling de contante bedragen betrokken die onder de betrokkene tijdens de doorzoekingen op 4 december 2013 in beslag zijn genomen. Het gaat om vier geldbedragen met een totaal van €9.580. Uit het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak van 7 oktober 2015, zoals hiervoor onder 11 weergegeven, blijkt dat het diezelfde geldbedragen in de hoofdzaak zijn verbeurd verklaard, aangezien dit geldbedrag aan de betrokkene toebehoorde, dit geld afkomstig is uit het bedrijf van de betrokkene en zijn vader en de legale en illegale vermogensbestanddelen van verdachte, zijn vader en hun vennootschap onder firma zijn vermengd en grotendeels afkomstig zijn uit gewoonteheling en drugshandel. Derhalve is dit voordeel in de hoofdzaak reeds aan de betrokkene ontnomen. Gelet daarop en hetgeen onder 12 is vooropgesteld had het hof het in de hoofdzaak verbeurd verklaarde geldbedrag van €9.580 in mindering moeten brengen op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting. Voor zover het middel hierover klaagt is het terecht voorgesteld.

14. Naar mijn mening kan de Hoge Raad de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen en het verzuim te herstellen door de aan de betrokkene opgelegde verplichting tot betaling aan de staat te verminderen tot (€90.127 – €9.580 =) €80.547.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^