Motivering verwijtbaarheid eenvoudige bankbreuk
/Rechtbank Rotterdam 19 januari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:797
Op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting van 19 januari 2017 kan worden vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van naam bedrijf. verantwoordelijk was voor de naleving van de op hem rustende wettelijke verplichting om een goede boekhouding te voeren. De rechtbank stelt vast dat de verdachte deze verplichting vanaf eind 2010 niet heeft nageleefd. De verdachte heeft dat ook erkend. De verdachte kon de boekhouding dus niet uitleveren aan de curator op het moment dat de curator hem dat in het kader van het beheer en de vereffening van de failliete boedel van naam bedrijf verzocht.
Dat de vennootschap vanaf eind 2010 geen omzet en/of inkomsten meer genereerde, ontslaat verdachte in zijn hoedanigheid van bestuurder niet van zijn verplichting om een deugdelijke boekhouding te voeren. Immers is de boekhouding van een vennootschap niet beperkt tot het administreren van eventuele omzet/inkomsten.
De boekhouding beslaat het gehele vermogen, inclusief alle rechten en verplichtingen, van de vennootschap. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij het bestaan en de omvang van zijn wettelijke verplichtingen kent en die ook naleeft. Uit de omstandigheid dat hij tot eind 2010 de boekhouding door een professioneel, extern, boekhoudkantoor liet bijhouden blijkt ook dat verdachte zijn verplichtingen ter zake kende.
De verdachte heeft verwijtbaar gehandeld. Dat hij vanaf eind 2010 vanwege financiële omstandigheden niet meer in staat was om zijn boekhouder te betalen, maakt dat niet anders.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte zich als bestuurder van een rechtspersoon schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige bankbreuk op de wijze zoals ten laste gelegd.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een vennootschap schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk. Met ingang van 1 juli 2016 is de wetsbepaling gewijzigd waarbij eenvoudige bankbreuk bij rechtspersonen strafbaar is gesteld. Dit is dus ná het tijdstip waarop het bewezenverklaarde feit is begaan. Het nieuwe artikel 344b van het Wetboek van Strafrecht wijkt niet ten voor- of ten nadele af van het oude artikel 342 aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank gaat daarom uit van de wettelijke bepaling die gold op het moment dat het bewezenverklaarde feit is begaan, derhalve van artikel 342 aanhef en onder 3 van het b Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
Als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, niet voldoen aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichting, terwijl dit aan hem, verdachte te wijten is.
Strafoplegging
Gelet op de inspanningen die de verdachte heeft verricht om zijn leven weer een positieve wending te geven, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het niet in het belang van de verdachte en de maatschappij is om aan de verdachte een straf op te leggen.
De rechtbank weegt daarbij, net als de officier van justitie, mee dat er een lange tijd is verstreken sinds de verdachte op 21 november 2013 voor het eerst in deze zaak is verhoord. Nadien heeft de verdachte, voor zover bekend, geen nieuwe strafbare feiten gepleegd.
Lees hier de volledige uitspraak.