BTW-fraude met gebruikmaking van plofbedrijven bij handel in auto’s afkomstig uit Duitsland

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 31 juli 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3459

Verdachte heef zich schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van witwassen, valsheid in geschrift en het doen van onjuiste belastingaangiften. Deze feiten zijn gepleegd vanuit zijn leidinggevende rol binnen een criminele organisatie die zich primair richtte op het plegen van BTW-fraude met betrekking tot uit Duitsland afkomstige auto’s.

Verdachte speelde met zijn autobedrijf een belangrijke rol in de handelsketen waarin de fraude werd gepleegd. In het dossier is deze rol ook wel aangeduid als die van ‘cleaner’. Feitelijk was verdachte de rechtstreekse afnemer bij de Duitse leveranciers van de auto’s waar de BTW-fraude betrekking op had. Deze auto’s werden echter gefactureerd aan verdachte via de zogenaamde plofbedrijven, die de BTW niet afdroegen. Op het eerste gezicht voldeed verdachte wel aan zijn BTW-verplichtingen en kon hij zaken doen met bonafide autobedrijven of te goeder trouw zijnde particulieren. verdachte was met zijn autobedrijf als het ware de poort naar de reguliere autohandel. Het afzetten van de fraude-auto’s was natuurlijk van wezenlijk belang voor de criminele organisatie, omdat alleen met de verkoop van de fraude-auto’s verdiend kon worden aan de BTW-fraude.

Verdachte was samen met Naam 1 de belangrijkste man binnen de criminele organisatie. Verdachte was daarbij vooral verantwoordelijk voor de verkoop van de auto’ s, Naam 1 hield zich meer bezig met de inkoop van de auto’s via de plofbedrijven.

Mede gelet op de eigen verklaring van verdachte, werd hij met deze handelswijze ‘ slapend rijk’. Verdachte ontving per sms de gegevens van auto’s en kon vanaf het strand in Spanje per sms die interessante auto’s aanbieden voor een lage prijs en/of met een ruimere winstmarge, dankzij de BTW-fraude. Verdachte hoefde blijkbaar op een gegeven moment niet zelf meer naar Duitsland om auto’s uit te zoeken en deed niets meer dan een sms’je sturen om de auto’s te verkopen. Waar bonafide autodealers hard moeten werken om hun auto’s te verkopen, was dat voor verdachte geen moeite. In dat kader is het tekenend dat de omzet van het autobedrijf van verdachte in 2006 en 2007 enorm steeg ten opzichte van 2005; de omzet is in die periode meer dan vertienvoudigd, zonder dat daarvoor extra mankracht nodig was. In de periode van 2006 tot en met 2010 zijn in totaal ongeveer 1500 auto’s ingekocht en doorverkocht, waarbij sprake was van BTW-fraude. Het totale benadelingsbedrag van de fiscus wordt geschat op bijna vijftien miljoen euro. Ook uit de bewezenverklaarde bedragen bij het witwassen volgt dat de fraude een enorme omvang heeft gehad en de criminele organisatie daarmee veel geld moet hebben verdiend.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het door de FIOD opgemaakte dossier, waaruit volgens haar het fraudepatroon en de structuur van de ten laste gelegde criminele organisatie blijkt en de leidinggevende rol die verdachte in deze criminele organisatie speelde (feit 1). In de administratie van bedrijf 1 zijn valse inkoopfacturen van plofbedrijven aangetroffen, alsmede valse verkoopfacturen gericht aan bedrijven die slechts financier waren en nooit de beschikkingsmacht hadden over de auto’s die op die verkoopfacturen stonden vermeld. In die administratie zijn ook bescheiden aangetroffen die bijdragen aan de wetenschap van verdachte van de BTW-fraude, aldus de officier van justitie (feit 2).

Op basis van de valse facturen zijn aangiften omzetbelasting gedaan. Deze aangiften zijn onjuist nu op basis van de valse inkoopfacturen ten onrechte voorbelasting is opgegeven (feit 3).

Volgens de officier van justitie werd in de criminele organisatie geld rondgepompt via de bankrekening van verdachte en bankrekeningen van katvangers/directeuren en ondernemingen/plofbedrijven. Stelselmatig werden contante bedragen opgenomen en daarmee aan het zicht van de overheid onttrokken. Bovendien werd het door fraude verdiende geld telkens weer aangewend om nieuwe BTW-fraude te financieren, waardoor het crimineel verkregen geld telkens werd witgewassen. Bij het witwassen van de geldbedragen op de tenlastelegging van verdachte was verdachte nauw betrokken (feit 4).

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden. Verdachte deed zaken met Naam 1 die optrad namens verschillende bedrijven die wel degelijk beschikkingsmacht hadden over de door verdachte aangekochte auto’s. De gang van zaken was dat Naam 1 een sms stuurde met de specificaties van een auto en verdachte ging dan op zoek naar een afnemer. De prijs die een afnemer betaalde, was hoger dan de inkoopprijs van verdachte. Verdachte had – anders dan Naam 1 – geen wetenschap van de Duitse prijzen. De handgeschreven prijzen op de bij verdachte aangetroffen voorraadlijsten zijn opgeschreven door Naam 9 (de broer van verdachte) en betreffen de Nederlandse inkoopprijzen van verdachte, zulks inclusief BTW. De stelling van de officier van justitie dat dit de Duitse prijzen zijn, is onlogisch en onaannemelijk nu dit ronde bedragen zijn. De officier van justitie geeft voorts een onjuiste interpretatie van de tapgesprekken en het briefje genoemd op pagina 2825 van het FIOD-dossier. Het klopt dat verdachte in Duitsland is geweest bij de leverancier, maar dat bezoek had te maken met mogelijke schade aan auto’s waarvan hij de reparatiekosten wilde vaststellen. Naam 1 was degene die het vervoer regelde van de gekochte auto’s vanuit Duitsland, waarbij verdachte slechts hand- en spandiensten verrichtte. De getuigen en verdachten die anders hebben verklaard, komen volgens de verdediging uit het kamp van Naam 1 en willen hun eigen straatje schoonvegen. De belastende verklaringen van medeverdachten Naam 3 en Naam 4 zijn niet bruikbaar voor het bewijs, omdat die verklaringen tegenstrijdig zijn, aldus de verdediging. Met het voorgaande stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet gebleken is, dat de auto’s tegen een onzakelijke prijs zijn gekocht/verkocht en dat de aangetroffen facturen vals waren (feit 2). Uit het vorenstaande volgt, volgens de verdediging, eveneens dat er geen wettig en overtuigend bewijs bestaat voor deelname door verdachte aan de ten laste gelegde criminele organisatie (feit 1). Zij meent verder dat, nu verdachte geen wetenschap had van de prijsval en de BTW-fraude, evenmin kan worden geconcludeerd dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan (feit 3).

Ten aanzien van de witwasfeiten heeft de verdediging aangevoerd dat, voor zover er al sprake zou zijn van criminele gelden, dit “slechts” kan bestaan uit de door de bedrijven van Naam 1 niet afgedragen BTW en dat verdachte te goeder trouw aan Naam 1 heeft betaald.

De raadsman heeft subsidiair verzocht om Naam 9 te horen over de handgeschreven bedragen op de voorraadlijsten, het hiervoor genoemde briefje en de aantekeningen die op de facturen ten name van bedrijf 12 staan.

Het oordeel van de rechtbank

Algemeen

De overtuiging van de rechtbank dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Gelet op de aan verdachte ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie zal de rechtbank hierna - ten behoeve van een goede beoordeling van dit feit - eerst de bij bedrijf 1 aangetroffen facturen bespreken en daarna de overige onderzoeksbevindingen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol van de personen die in de tenlastelegging als deelnemers worden genoemd.

Controle Belastingdienst en onderzoek FIOD

Aanleiding onderzoek

In het kader van een controle van de Belastingdienst bij bedrijf 1 in 2008 zijn door de Belastingdienst inkoopfacturen ten name van een aantal bedrijven meegenomen. Onderzoek met betrekking tot deze facturen leverde het vermoeden op dat er sprake was van valse facturen en fiscale fraude. Hierna is de FIOD op 3 juni 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart met de onderzoeksNaam Kameleon. Bij het doen van dit onderzoek ontstond de verdenking dat auto’ s die door bedrijf 1 werden ingekocht in Duitsland via een fictieve/ valse facturenstroom aan bedrijf 1 werden doorgefactureerd. Daarbij zouden de Duitse leveranciers factureren aan zogenoemde plofbedrijven, die geen of onjuiste aangiften omzetbelasting deden en verschuldigd geworden omzetbelasting niet afdroegen. Op Naam van deze plofbedrijven zou inclusief BTW gefactureerd worden aan bedrijf 1, waarmee de plofbedrijven verlies leden omdat zij een netto verkoopprijs hanteerden die lager lag dan hun inkoopprijs bij de Duitse leveranciers. Deze prijsval was mogelijk, omdat de plofbedrijven de verschuldigde BTW niet zouden afdragen, terwijl bedrijf 1 de aan hem in rekening gebrachte BTW wel als voorbelasting in aftrek bracht bij zijn aangiften omzetbelasting.

Doorzoekingen FIOD

In het kader van onderzoek Kameleon hebben verschillende doorzoekingen in panden plaatsgevonden. Aan elk pand/object is door de FIOD een letter toegewezen.

Op 9 december 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van bedrijf 1 aan adres 2 te Veen. Tijdens die doorzoeking zijn voorwerpen in beslag genomen. Deze voorwerpen zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met het objectnummer A en de volgnummers A/001 t/m A/106 en A/163 t/m A/183.

Facturenbestand “bestandnaam”

In het kader van onderzoek Kameleon is een digitaal Excelbestand opgemaakt met de Naam “bestandnaam” (hierna: het Excelbestand), waarin de gegevens met betrekking tot alle tijdens dit onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten (onder de nummers F/0001 t/m F/7475) van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en personen zijn opgenomen, waaronder de herkomst van de betreffende factuur, de meldcode van de op de factuur vermelde auto (de laatste 4 cijfers van het chassisnummer) en de op de factuur genoemde prijs (al dan niet inclusief BTW). Deze gegevens zijn overgenomen van de aan- en verkoopfacturen en koopovereenkomsten van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en verdachten. Aan de hand van dit bestand kunnen per auto c.q. meldcode transacties worden geselecteerd en geanalyseerd, waardoor een bepaalde “facturenketen” kan worden vastgesteld met betrekking tot een specifieke auto. De tijdens het onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten hebben betrekking op 1663 auto’s in de periode van 2006 tot en met 2010, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland en voornamelijk van het merk Mercedes.

Aan de hand van het Excelbestand heeft de rechtbank een overzicht gemaakt van de facturenstromen van de auto’s die zijn gefactureerd in de facturen, genoemd onder feit 2 van de tenlastelegging van verdachte. In de 1e kolom staat het factuurnummer van de factuur die in de tenlastelegging van verdachte wordt vermeld. De 2e kolom bevat de datum van de factuur en de 3e kolom de meldcode van de auto die op de factuur staat. In de 4e kolom wordt telkens de factuurprijs (verkoopprijs exclusief BTW) genoemd van de auto, zoals deze gedurende de factuurstroom op de factuur van de verkoper naar de inkoper wordt vermeld. Dit overzicht is aan dit vonnis gehecht. De rechtbank heeft aan de hand van de chassisnummers gecontroleerd of de genoemde meldcodes daadwerkelijk op dezelfde auto’s zien, omdat meerdere auto’s dezelfde meldcode kunnen hebben. De rechtbank zal bij de verdere bespreking van het ten laste gelegde, naar dit overzicht verwijzen.

De criminele organisatie

Algemeen kader

Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat zij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.

Het voor een criminele organisatie vereiste oogmerk is gericht op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Het oogmerk zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Voor het bewijs daarvan zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd dan wel aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de criminele organisatie.

De organisatie

De rechtbank is op grond van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat sprake was van een organisatie, een samenwerkingsverband tussen in ieder geval verdachte, Naam 1, Naam 17, Naam 3 en Naam 4, waarin sprake was van een onderlinge samenwerking gedurende een zekere periode in een gestructureerd verband.

De in het kader van die organisatie te verrichten handelingen waren nauw op elkaar afgestemd en vonden op verschillende plaatsen en op verschillende momenten plaats. Dit betekent dat de handelingen al naar hun aard een planmatig karakter droegen.

Vastgesteld is dat genoemde verdachten daarbij ieder hun rol vervulden, die overigens voor een aantal verdachten ten dele inwisselbaar is gebleken, zoals blijkt uit de verschillende elkaar opvolgende plofbedrijven en de daarbij betrokken personen.

Naast de vijf hiervoor genoemde personen zijn ook de verdachten Naam 7, bedrijf 7, Naam 8, bedrijf 8, Naam 5, bedrijf 4, bedrijf 6, bedrijf 5 en bedrijf 5 in de tenlastelegging aangemerkt als lid van voornoemde organisatie. Bij vonnissen van heden zijn deze verdachten vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging, dan wel heeft de officier van justitie ten aanzien van Naam 7 en bedrijf 7 de deelname aan een criminele organisatie laten vervallen met een wijziging tenlastelegging. De rechtbank zal hen om die reden bij de verdere bespreking buiten beschouwing laten.

Betrokkenen en rolverdeling

De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de georganiseerde BTW-fraude de rol van cleaner en inkoper heeft gespeeld. Zijn autobedrijf voldeed op papier volledig aan de Wet omzetbelasting, maar doordat hij op basis van valse inkoopfacturen betaalde aan plofbedrijven, maakte hij daarmee de BTW-fraude mogelijk. Feitelijk kocht hij namelijk niet van de plofbedrijven, maar direct van de Duitse leveranciers. Verdachte zorgde er ook voor dat de auto’s verkocht werden aan autohandelaars, hij onderhield daarin het contact.

Verdachte werkte nauw samen met Naam 1. Naam 1 bood hem auto’s uit Duitsland aan die via ploffers gekocht konden worden. Naam 1 zag deze auto’s ook vaak in Duitsland en onderhield daarover het contact met verdachte. Naam 1 was ook betrokken bij een groot aantal ploffers, waarvan verdachte inkoopfacturen in zijn administratie opnam. Ook werkte verdachte samen met Naam 3. Naam 3 haalde bijvoorbeeld auto’ s op voor verdachte uit Duitsland, die bij het bedrijf van verdachte werden afgeleverd. Onder andere op zijn verzoek heeft Naam 4 een rekening geopend voor het plofbedrijf bedrijf 15.

De leidinggevende rol van verdachte blijkt hieruit dat onder andere Naam 3 en Naam 4 op zijn verzoek handelden. Datzelfde geldt voor derden, die niet als deelnemer vermeld staan op de tenlastelegging, maar die wel in opdracht van verdachte auto’s in Duitsland ophaalden, zoals bijvoorbeeld Naam 20, Naam 13 en Naam 19.

Ook Naam 1 speelde naar het oordeel van de rechtbank een leidinggevende rol binnen de organisatie. Die rol kan, gelet op het voorgaande, gekwalificeerd worden als inkoper, ploffer en afhaler. Naam 1 was immers bij een groot aantal plofbedrijven (in)formeel betrokken. Daarnaast onderhield hij veelvuldig contact met de Duitse autoleveranciers en kwam hij daar ook regelmatig om auto’s uit te kiezen en/of op te halen.

De samenwerking met verdachte werd hiervoor al omschreven. Ook met Naam 3, Naam 17 en Naam 4 werkte Naam 1 samen. Uit die samenwerking komt ook direct zijn leidinggevende rol naar voren; zo instrueerde hij Naam 17, maar ook Naam 3 en Naam 4, over het doen van betalingen namens ploffers aan Duitse bedrijven en zijn er bedrijven op zijn verzoek op Naam gezet door Naam 3 en Naam 4. Ook derden, wiens namen niet terug komen op de tenlastelegging, handelden in zijn opdracht; Naam 21 werd op zijn verzoek betrokken bij bedrijf 15, Naam 18 maakte bedragen over namens bedrijf 17 en Naam 20 haalde op verzoek van Naam 1 wel eens auto’s op in Duitsland.

De rechtbank stelt vast dat Naam 17 binnen de criminele organisatie de rol van ploffer vervulde. Hij is immers bestuurder geweest van het plofbedrijf bedrijf 14 en heeft in die hoedanigheid verzuimd BTW aangifte te doen (of BTW af te dragen). Daarnaast heeft hij als bestuurder van bedrijf 17 betalingen verricht namens dit plofbedrijf ten behoeve van de criminele organisatie.

Naam 17 heeft binnen de organisatie samengewerkt met Naam 3, Naam 1, verdachte en Naam 4. Voor Naam 3 en Naam 1 tekende hij volmachten namens bedrijf 14. Daarnaast gaf Naam 1 aan hem door welke betalingen verricht moesten worden via bedrijf 17. Naam 3 heeft met zijn hulp een andere ploffer, bedrijf 15 opgericht, voor welk bedrijf hij volgens Naam 3 ook de administratie deed. In verband met bedrijf 15 heeft Naam 17 ook met Naam 4 samengewerkt; in zijn bijzijn tekende zij de stukken voor de BV bij de notaris. Van verdachte ontving Naam 17 de betalingen, die hij moest doorbetalen.

Ten aanzien van Naam 3 stelt de rechtbank vast dat hij in het onderhavige onderzoek heeft opgetreden als ploffer (bedrijf 15, bedrijf 23, bedrijf 18) en afhaler van auto’s uit Duitsland.

Hij heeft daarbij nauw samengewerkt met Naam 1, verdachte, Naam 17 en Naam 4. Hij heeft betalingen doorgesluisd naar de Duitse leveranciers nadat er geld was gestort op de rekening van bedrijf 18 afkomstig van bedrijf 15 en feitelijk leiding gegeven aan bedrijf 18, bedrijf 23, Hajeco en bedrijf 15.

De rechtbank stelt tenslotte vast dat Naam 4 bij de organisatie betrokken is geraakt via haar man Naam 3. Naam 4 is, op verzoek van Naam 3 zaakvoerder geweest van het bedrijf 18, via welk bedrijf vele facturen zijn omgeleid. Daarnaast is zij bestuurder geweest van het plofbedrijf bedrijf 15 en heeft zij op verzoek van verdachte, Naam 1, Naam 3 en Naam 17 de bankrekening van deze BV op haar Naam gezet. Voor die bedrijven heeft zij ook veel betalingen verricht, waarmee zij aldus medeverantwoordelijk was voor de ‘administratieve kant’ van de BTW-fraude. Die betalingen werden verricht samen met haar man Naam 3.

Oogmerk van de organisatie

Op grond van de hiervoor door de rechtbank weergegeven bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat sprake is van BTW-fraude.

Uit die bewijsmiddelen kan verder niet anders worden afgeleid dan dat het feitelijke en gewenste doel van de organisatie in eerste instantie ook het plegen van BTW-fraude was.

Om dat algemene doel te kunnen realiseren, waren er valse inkoopfacturen nodig van bedrijven aan het autobedrijf van verdachte. Die facturen waren vals omdat die facturen niet overeenstemden met de goederenstroom zoals die in werkelijkheid plaatsvond, terwijl de bedrijven van wie werd afgenomen, ook niet de beschikkingsmacht hadden over die auto’s. Door het opnemen van die valse facturen in de bedrijfsadministratie van bedrijf 1 was sprake van een administratie die niet voldoet aan de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen.

BTW-fraude als deze kenmerkt zich verder door het in de keten van bedrijven niet afdragen van omzetbelasting door een van de partijen in de keten, de zogenaamde plofbedrijven, zijnde de bedrijven via welke de hiervoor genoemde facturenstroom liep.

Het niet, niet juist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting, is daarna een logische vervolgstap in die fraude. Daarmee bleef de gang van zaken immers zolang mogelijk voor de Belastingdienst verhuld.

Teneinde een controle door de Belastingdienst te bemoeilijken of onmogelijk te maken, paste het in die fraude ook om in sommige gevallen geen administratie te bewaren.

Het witwassen tenslotte is een logisch uitvloeisel van de BTW-fraude. BTW-fraude kan immers niet bestaan zonder geldstromen waarbij de aard en herkomst van de geldbedragen wordt verhuld, door de geldstromen een andere weg te laten volgen dan de goederenstroom.

Vanwege hun vergaande onderlinge samenhang, zijn al deze handelingen als oogmerk van de organisatie te beschouwen.

Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte en Naam 1 door hun handelingen leiding gaven aan de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en dat Naam 17, Naam 3 en Naam 4 daaraan door hun handelingen een bijdrage leverden. Er was evident ten aanzien van deze drie geen sprake van een incidentele, toevallige rol.

Bewezenverklaring

  • feit 1: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, van welke organisatie hij leider is

  • feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

  • feit 3: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd

  • feit 4: medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen

Strafoplegging

  • 30 maanden gevangenisstraf

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^