Nederlandse strafrechtspraktijk moet op de schop: betere motivering van voorlopige hechtenis nodig
/De Nederlandse rechter heeft in drie zaken onvoldoende gemotiveerd waarom voorlopige hechtenis van een verdachte nodig was. Dat is in strijd met mensenrechten oordeelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op 9 februari 2021.
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelde in de zaken Hasselbaink, Zohlandt en Maassen tegen Nederland. Alle drie de verdachten hadden voor meerdere maanden in voorlopige hechtenis gezeten, en in een zaak was de verdachte uiteindelijk volledig vrijgesproken.
In strijd met artikel 5 lid 3 EVRM, hadden de strafrechters niet in hun schriftelijk besluiten toegelicht waarom de specifieke omstandigheden verlenging van het voorlopige hechtenis rechtvaardigden. De Nederlandse rechters verwezen in hun besluiten terug naar de eerste beslissing om voorlopige hechtenis op te leggen. Volgens het EHRM dient ook een verlengingsbeslissing voldoende gemotiveerd te worden aan de hand van relevante en actuele omstandigheden van het geval.