OM niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop en geen gehoor geven op getuigenverzoek
/Rechtbank Amsterdam 15 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:384
Dit betreft een zedenzaak.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met het tijdsverloop in deze zaak en het gegeven dat de raadsman reeds in 2014 een verzoek heeft gedaan getuigen te horen, waarop tot op heden geen reactie van de officier van justitie is gekomen. Volgens de raadsman zou het zinloos zijn om op dit moment alsnog onderzoek te doen, aangezien verdachte zich in verband met het tijdsverloop niet alles meer kan herinneren. Dat zal voor de getuigen niet anders zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel meer aanknopingspunten zijn voor een eventuele niet ontvankelijkheid dan alleen tijdsverloop maar dat het Openbaar Ministerie alles afwegende toch ontvankelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de verdediging in het vooronderzoek op een aantal wezenlijke punten zijn geschaad. Allereerst ziet het ten laste gelegde op een periode van ruim tien jaren geleden, en is de zaak na 2013 pas weer voor het eerst in 2020 op zitting aangebracht. Het is echter vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat (langdurig) tijdsverloop niet voldoende is om tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te komen.
Er zijn in dit geval echter aanvullende omstandigheden die tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet leiden. De rechtbank wijst daarvoor op een brief van de raadsman uit 2014 aan de officier van justitie waarin een (herhaald) verzoek is gedaan om getuigen te horen. Deze getuigenverzoeken waren door de verdediging gedaan om de betrouwbaarheid van aangever te kunnen toetsen. De brief is ter zitting van 26 juni 2020 pas aan de rechtbank bekend geworden. Dat de brief is verzonden blijkt uit een aangehechte faxbevestiging. Niet duidelijk is geworden om welke reden de officier van justitie niet op deze brief heeft gereageerd. Ook tijdens de zitting heeft het Openbaar Ministerie geen verklaring kunnen geven waarom deze brief niet beantwoord is. Door niet te reageren op deze brief en de zaak voor zeer lange tijd niet op zitting te plannen, waardoor eventueel van belang zijnde getuigenissen hebben kunnen verdampen, is het recht van verdachte op een eerlijk proces in vergaande mate onder druk komen te staan. Daarbij weegt de rechtbank de aard van de zaak mee, waarin de verklaring van de aangever en de betrouwbaarheid daarvan van zwaar gewicht is. Zoals in zedenzaken vaker het geval, is dit een zaak waarin het woord van de één tegenover het woord van de ander staat. Het niet meer kunnen horen van de getuigen, zonder dat de bewijswaarde daar aanzienlijk van is ingeboet, heeft het verdedigingsbelang ernstig geschaad. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vervolging niet in overeenstemming is met de beginselen van een goede procesorde en dat er een vergaande inbreuk is gemaakt op de belangen van de verdediging. Daarmee doet zich naast het tijdsverloop van meer dan tien jaar een zodanige bijzondere omstandigheid voor dat alleen niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie een passende beslissing is.
De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte verdachte in de zaak met parketnummer 13/656243-11.
Lees hier de volledige uitspraak.