Niet mogelijk in bezwaar te gaan tegen afwijzing verzoek om verdachte bij (toegekende) getuigenverhoren aanwezig te laten zijn

Rechtbank Oost-Brabant 14 mei 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:2218

Naar aanleiding van de door de raadsvrouw ingediende onderzoekswensen op 24 december 2021, te weten het horen van alle (27) aangevers, heeft de rechter-commissaris bij beslissing van 14 december 2023 het verzoek gedeeltelijk afgewezen.

Wel heeft de rechter-commissaris bij beslissing van 14 december 2023 bepaald dat vijf met naam genoemde getuigen/aangevers gehoord mogen worden. Hierop heeft de raadsvrouw op 19 januari 2024 per e-mail de volgende vijf namen van de getuigen die de raadsvrouw wenst te laten horen doorgegeven. Bij deze e-mail vermeldt de raadsvrouw:

“Voorts wenst cliënt aanwezig te zijn bij de getuigenverhoren, en verzoekt u dat toe te staan onder verwijzing naar artikel 186a lid 2 WvSv. In het onderhavige geval is het in het belang van het onderzoek wenselijk dat de [verdachte] aanwezig is bij de getuigenverhoren omdat hij informatie bezit waar de getuigen mee geconfronteerd dienen te worden, hetgeen van groot belang is omdat de ten laste legging bestaat uit verdenkingen en bedragen die gebaseerd zijn op deze casuïstiek.”

De griffier van het kabinet rechter-commissaris heeft daarop per e-mail van 26 januari 2024 bericht: “Het verzoek van de raadsvrouw om de verdachte in de gelegenheid te stellen de verhoren bij te wonen, wijst de rechter-commissaris af. Indien het relevant is om de getuigen te confronteren met de informatie die de verdachte bezit, kunt u als raadsvrouw namens de verdachte die informatie op voorhand aan de rechter-commissaris doen toekomen, zodat deze de getuige kan bevragen en controleren. afgewezen voor zover dit ziet op de aanwezigheid van verdachte bij de getuigenverhoren.”

Het bezwaarschrift is op 2 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.

De rechtbank heeft op 1 mei 2024 het bezwaarschrift behandeld.

De rechtbank heeft de bezwaarde, de advocaat, mr. I.J.K. van der Meer en de officier van justitie op zitting gehoord.

Standpunt van de bezwaarde

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris van 26 januari 2024 om verdachte aanwezig te laten zijn bij de getuigenverhoren.

Namens de bezwaarde is aangevoerd dat de rechter-commissaris geen motivering heeft gegeven voor de afwijzing. Dat had volgens bezwaarde wel gemoeten. Artikel 182 Sv geeft immers de verdachte een eigen bevoegdheid om een verzoek in te dienen om onderzoekshandelingen uit te laten voeren. De advocaat heeft via artikel 241b Sv slechts een afgeleide bevoegdheid. Het is slechts een niet op de wet gebaseerd gebruik een verdachte niet bij de verhoren bij de rechter­commissaris aanwezig te laten zijn. Als de verdachte redenen aangeeft om aanwezig te zijn bij de getuigenverhoren die in zijn zaak plaatsvinden, is in het kader van een eerlijk proces niet houdbaar dit af te wijzen.

Verder is namens bezwaarde naar voren gebracht dat de beslissing van de rechter-commissaris om verdachte de aanwezigheid bij de verhoren te ontzeggen, dient te worden aangemerkt als een weigering om een door de bezwaarde gewenste onderzoekshandeling te verrichten. Volgens bezwaarde is dit een voor bezwaar vatbare beslissing.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de bezwaarde. Volgens de officier van justitie is de beslissing van de rechter-commissaris geen voor bezwaar vatbare beslissing. De onderzoekswens is het horen van getuigen. De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de onderzoekswens, raakt niet de kern van de onderzoekswens en is daarom niet zelfstandig vatbaar voor bezwaar. Nu het verzoek tot het horen van getuigen zelf is toegewezen, is er geen sprake van een weigering door de rechter-commissaris om een onderzoekshandeling uit te voeren. Artikel 182, zesde lid, Sv, is niet bedoeld om dit type uitvoeringsbeslissing aan te vechten.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe overweegt zij het volgende.

Artikel 182, zesde lid, Sv, bepaalt dat de verdachte een bezwaarschrift kan indienen indien de rechter-commissaris weigert om de door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten. Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing om verdachte niet aanwezig te laten zijn bij het getuigenverhoor. De vraag is of die beslissing een onderzoekshandeling is in de zin van deze bepaling.

De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘onderzoekshandeling’ in het Wetboek van Strafvordering niet is gedefinieerd. Ook overigens bieden de wettekst en de wetsgeschiedenis van artikel 182, zesde lid, Sv, geen uitsluitsel over de reikwijdte van dit begrip en de bezwaarmogelijkheid die de wetsbepaling biedt. De rechtbank overweegt dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat het begrip ‘onderzoekshandeling’ betrekking heeft op de onderzoekshandeling als zodanig en niet op de wijze waarop een onderzoekshandeling wordt uitgevoerd.

De weigering van de rechter-commissaris om verdachte bij de getuigenverhoren aanwezig te laten zijn, heeft in het licht van deze wetsuitleg geen betrekking op een onderzoekshandeling – het horen van getuigen – maar op de wijze waarop deze wordt uitgevoerd.

De beslissing heeft daarom geen betrekking op een onderzoekshandeling en is dus niet vatbaar voor bezwaar.

De vraag of de procedure in haar geheel aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces voldoet, zal moeten beantwoord worden door de rechtbank voordat zij einduitspraak doet. In dat kader (en ook gelet op het feit dat de raadsvrouw ook tijdens het onderzoek ter zitting verzoeken kan doen tot het (opnieuw) horen van getuigen in aanwezigheid van verdachte) kan ook in een latere fase de vraag aan de orde komen of het ondervragingsrecht van de raadsvrouw voldoende is gerespecteerd door de wijze waarop de betreffende getuigenverhoren hebben plaatsgevonden.

Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift.

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift niet-ontvankelijk.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^