Nieuwe prejudiciële verwijzingen naar HvJ EU over ne bis in idem
/Frankrijk stelt prejudiciële vragen over dubbele bestraffing: strafrechtelijke vervolging na bestuursrechtelijke "vrijspraak" voor zelfde feitencomplex. Eerder werd Franktijk op vingers getikt door het EHRM (Nodet tegen Frankrijk). In dat arrest heeft het EHRM geoordeeld dat de verzoeker onevenredige schade had geleden als gevolg van de dubbele vervolging en de dubbele veroordeling voor dezelfde feiten door de autoriteit financiële markten, en door de strafrechter. Om die reden stelt de strafrechter nu prejudiciële vragen - ondanks de verwerping van dezelfde klacht door het constitutioneel hof.
De vennootschap ENR Grenelle Habitat verkoopt zogenoemde „energy savers” – apparaten die bedoeld zijn om energie te besparen – en benadert particulieren telefonisch. Naar aanleiding van klachten van 10 particulieren heeft het Franse directoraat-generaal mededinging, consumenten en fraudebestrijding bij beschikking van 22 december 2017 aan ENR Grenelle Habitat een bestuurlijke boete opgelegd van 3 000 EUR per klacht wegens „telefonische colportage zonder voorafgaande schriftelijke of elektronische toestemming”.
Dezelfde tien klachten hebben de openbaar aanklager ertoe aangezet ENR Grenelle Habitat en haar twee bestuurders EP en FQ voor de strafrechter in eerste aanleg te dagvaarden wegens misleidende handelspraktijken.
Aangezien de feiten van colportage die reeds langs bestuursrechtelijke weg zijn bestraft, dezelfde zijn als die welke bij de strafrechter in eerste aanleg aanhangig zijn gemaakt, hebben de vennootschap ENR Grenelle Habitat, EP en FQ een prioritaire grondwettigheidsvraag gesteld over de toepassing van de artikelen L132-2 en L522-1 van het wetboek consumentenrecht.
Bij beslissing van 14 juni 2019 heeft de Conseil constitutionnel (grondwettelijk hof, Frankrijk) de behandeling van de zaak afgedaan zonder beslissing, in wezen op grond dat de tweede aangevoerde bepaling, te weten artikel L522-1 van de Code de la consommation, geen bestuurlijke sanctie oplegt, maar enkel een bevoegdheid toekent aan de administratieve autoriteit voor mededinging en consumenten. ENR Grenelle Habitat, EP en FQ zijn van mening dat de beslissing van de Conseil constitutionnel neerkomt op de verdediging van een uitlegging van het ne bis in idem-beginsel die niet strookt met die van het Hof en het EHRM.
ENR Grenelle Habitat benadrukt dat de Franse wet geen enkel objectief criterium bevat voor de verdeling tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke vervolging, met name geen enkele verwijzing naar hoe ernstig de gepleegde feiten moeten zijn om cumulatie van sancties toe te staan. Minder ernstige feiten kunnen dus, in strijd met zowel de nationale rechtspraak als de echtspraak van de Unie en het EHRM, cumulatief worden bestraft.
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM moet het al dan niet bestaan van een „strafrechtelijke vervolging” worden beoordeeld aan de hand van de drie „Engelcriteria”, te weten de juridische kwalificatie van de inbreuk in het nationale recht, de aard van de inbreuk zelf en de zwaarte van de sanctie die aan de betrokkene kan worden opgelegd.
In zijn beslissing van 14 juni 2019 heeft de Conseil constitutionnel zich op het standpunt gesteld dat hij de grief inzake schending van het legaliteitsbeginsel in het strafrecht niet kon onderzoeken, aangezien er geen argumenten waren voorgelegd waarin werd aangegeven welke twee bepalingen werden geacht ongrondwettig cumulatief te zijn. Gelet op het recente arrest van het EHRM, Nodet tegen Frankrijk, rechtvaardigt deze beslissing van de Conseil constitutionnel dat prejudiciële vragen worden gesteld over het legaliteitsbeginsel, het beginsel van evenredigheid van straffen, en over het recht om niet tweemaal strafrechtelijk te worden gestraft voor hetzelfde strafbare feit. In dat arrest heeft het EHRM geoordeeld dat de verzoeker onevenredige schade had geleden als gevolg van de dubbele vervolging en de dubbele veroordeling voor dezelfde feiten door de autoriteit financiële markten, en door de strafrechter.
Prejudiciële vragen
1) Staat artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, uitgelegd in het licht van artikel 4 van protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de desbetreffende rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in de weg aan cumulatie van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke punitieve vervolging naar aanleiding van hetzelfde materiële feit (telefonische colportage), dat onder twee verschillende kwalificaties wordt vervolgd?
2) Indien dat het geval is, zodat voor hetzelfde feit slechts één vervolging kan worden ingesteld, vereist artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen zijn neergelegd, uitgelegd in het licht van de rechten en vrijheden van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de desbetreffende rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dan dat de voorwaarden en criteria voor de enige openstaande mogelijkheid tot vervolging vooraf worden vastgesteld, met name rekening houdend met de ernst van de overtreding?
3) Indien dat niet het geval is, hetgeen inhoudt dat cumulatie van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke punitieve vervolging mogelijk is, vereist artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen zijn neergelegd, uitgelegd in het licht van de rechten en vrijheden van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de desbetreffende rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dan dat deze cumulatie voor hetzelfde materiële feit (telefonische colportage) beperkt blijft tot de meest ernstige gevallen en dat de op de ernst betrekking hebbende criteria vooraf worden vastgesteld?