Notaris veroordeeld wegens valsheid in geschrifte na opstellen testament zonder wilsbekwaamheid zorgvuldig en adequaat te onderzoeken
/Rechtbank Limburg 29 juli 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:5826
De verdachte heeft als notaris, op verzoek van een bevriende kennis en tevens direct belanghebbende, een volmacht, een testament en levenstestament opgesteld zonder zorgvuldig en adequaat te onderzoeken of de 76-jarige vrouw ten tijde van het opstellen van de akten wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Dit, terwijl daar gelet op de voor hem kenbare omstandigheden wel de noodzaak toe bestond. Zo wist de verdachte dat de vrouw leed aan dementie. Daarnaast waren de akten opgesteld in de Nederlandse taal, terwijl de verdachte wist dat de vrouw deze taal niet beheerste.
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrifte wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe hebben zij naar voren gebracht dat als een notaris voor iemand een algehele volmacht, een testament en een levenstestament opstelt zonder dat hij diens wilsbekwaamheid en vrije wilsvorming heeft vastgesteld, de akten daarmee per definitie vals zijn. De akten behelzen dan namelijk niet waarvan zij getuigen: de wilsbekwaamheid en vrije wilsvorming. Daarnaast bevatten de genoemde akten meerdere valsheden in de vorm van feitelijke onjuistheden.
De officieren van justitie hebben naar voren gebracht dat uit de stukken van de procedure van bewindvoering en mentorschap over mevrouw slachtoffer, die dateren van januari 2016, volgt dat zij in toenemende mate leed aan dementie en dat zij de Nederlandse taal niet machtig was. Volgens de officieren van justitie is het niet mogelijk dat diezelfde persoon dan op 13 juni 2016 compos mentis is en dat zij de formele en juridische teksten van de drie in de Nederlandse taal opgestelde notariële akten kon begrijpen of doorgronden. De verdachte wist dat mevrouw slachtoffer leed aan dementie en onder bewind stond. Dat de verdachte door het stellen van enkele vragen, ten antwoord waarop werd geknikt, heeft kunnen vaststellen dat slachtoffer desalniettemin wilsbekwaam was, is volgens de officieren van justitie niet alleen ongeloofwaardig, maar daarmee zou bovendien evenmin sprake zijn van een afdoende onderzoek gericht op de vaststelling van de wilsbekwaamheid. Zij concluderen dat de verdachte de wil van slachtoffer niet op onafhankelijke en deugdelijke wijze heeft vastgesteld.
Ten aanzien van het medeplegen hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte medeverdachte. Daartoe hebben zij naar voren gebracht dat hoewel de verdachte de meest zwaarwegende uitvoeringshandelingen heeft verricht, namelijk het opstellen en laten passeren van de authentieke akten, de medeverdachte daarbij een zodanig initiërende en sturende rol heeft gehad, dat sprake is van medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de tenlastegelegde valsheid die ziet op het opnemen van de wil van mevrouw slachtoffer heeft de raadsman primair aangevoerd dat dit een tuchtrechtelijk verwijt betreft. Deze onderdelen van de tenlastelegging kunnen volgens de raadsman geen valsheid in geschrifte opleveren en zijn daarmee niet te kwalificeren. Dit moet volgens de raadsman leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet en oogmerk.
Ten aanzien van de valsheid die ziet op het opnemen van een onjuist woonadres heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het opnemen van een onjuist woonadres. Daarnaast zijn de akten niet gepasseerd met als doel te bewijzen waar mevrouw slachtoffer woonachtig was en ontbreekt het oogmerk bij de verdachte.
Ten aanzien van de valsheid die ziet op het opnemen dat mevrouw slachtoffer de Nederlandse taal voldoende verstond, heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van deze onderdelen moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat mevrouw slachtoffer de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerste. Bij de verdachte ontbreekt het opzet en het oogmerk.
Ten aanzien van resterende valsheden heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van deze onderdelen moet worden vrijgesproken, omdat hij gebruik heeft gemaakt van vaste, in het notariaat veel gebruikte tekstmodellen. De verdachte heeft aanpassing van die algemene tekst aan de individuele situatie niet met opzet achterwege gelaten. Het niet aanpassen van standaardteksten doet niets af aan de geldigheid van de akten en heeft ook geen gevolgen voor de in de akten geregelde levenssituatie van mevrouw slachtoffer. Daarnaast ontbreekt het oogmerk bij de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Op 3 september 2017 doorzocht de politie de woning van medeverdachte en haar echtgenoot medeverdachte aan de adres 1 te Maastricht. Dit vond plaats in het kader van een strafrechtelijk onderzoek jegens echtgenoot medeverdachte. In de woning werden onder meer afschriften van verschillende authentieke akten aangetroffen, te weten van een testament, een algehele volmacht en een levenstestament op naam van mevrouw slachtoffer, de op 29 juli 2016 overleden moeder van medeverdachte. Het ging om drie getekende afschriften inclusief stempels van notaris mr. verdachte, zijnde de verdachte. Ook werd een declaratie van notariskantoor verdachte voor het laten opmaken van deze akten in de woning aangetroffen.
Vervolgens diende de politie een aanvraag in tot doorzoeking van het notariskantoor van de verdachte. Die doorzoeking vond plaats op 16 november 2017.
De authentieke akten
Tijdens de doorzoeking van notariskantoor verdachte werden onder meer de volgende drie originele notariële akten aangetroffen, allen gepasseerd op 13 juni 2016:
- een testament op naam van mevrouw slachtoffer
- een levenstestament op naam van mevrouw slachtoffer
- een algehele volmacht op naam van mevrouw slachtoffer.
In het testament en de algehele volmacht was opgenomen dat slachtoffer wenste dat medeverdachte als enig erfgenaam dan wel gevolmachtigde werd aangewezen. Verder was opgenomen dat
slachtoffer had verklaard dat zij de taal van de akten voldoende verstond en geen vertaling nodig had.
In het levenstestament was opgenomen dat slachtoffer wenste dat medeverdachte als algemeen gevolmachtigde werd aangewezen en voor het geval medeverdachte hier geen gebruik van kon of wilde maken, echtgenoot medeverdachte werd aangewezen als algemeen gevolmachtigde. In deze akte was verder opgenomen dat slachtoffer de maatregelen in dit levenstestament trof om te voorkomen dat over haar goederen beschermingsbewind of mentorschap werd ingesteld, dat zij zo lang mogelijk thuis wilde blijven wonen en dat slachtoffer had verklaard dat zij de taal van de akte voldoende verstond en geen vertaling nodig had.
Verdere relevante feiten en omstandigheden
Op 10 november 2015 nam slachtoffer haar intrek bij Martha Flora te Maastricht, een verpleeghuis gespecialiseerd in ouderen met dementie. echtgenoot medeverdachte, de echtgenoot van medeverdachte en huisarts van beroep, werd vanaf dat moment de behandelend huisarts van slachtoffer.
Op 6 december 2015 diende medeverdachte bij de rechtbank Limburg een verzoek tot onderbewindstelling en instelling van mentorschap in voor slachtoffer.
Op 15 december 2015 stuurde echtgenoot medeverdachte een e-mail naar de verdachte met daarin onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud:
Een eenvoudig testament gewenst, geen spoed, aldus uw confrère d’ Amsterdam! Bewindvoering is 6 dg geleden aangevraagd.
Ter onderbouwing van het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap liet medeverdachte een tweetal brieven aan de kantonrechter te Maastricht toekomen. Deze brieven waren geschreven door behandelend huisarts echtgenoot medeverdachte. De eerste brief dateert van 6 december 2015 en had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud:
Vanwege matige dementie is het noodzakelijk dat Mw. Slachtoffer onderbewindstelling en mentorschap krijgt.
De tweede brief dateert van 14 januari 2016 en had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud:
In verband met een verzoek voor onderbewindstelling van Mevrouw slachtoffer kan ik verklaren dat ze de Nederlandse taal niet machtig is en Frans niet meer wenst te begrijpen. Ze spreekt vloeiend Duits en begrijpt Engels. Tevens is haar dementie zodanig ver gevorderd dat ik niet merk dat ze iets kan verklaren wat uw Rechtbank van verdere feiten en inschattingen van dienst kan doen zijn. Mevrouw naar een zitting brengen of haar bezoeken is inderdaad verspilling van tijd en energie van uw Rechtbank.
Ook de locatiemanager van Martha Flora informeerde de rechtbank in het licht van de gedane verzoeken. Haar brief aan de rechtbank van 18 januari 2016 had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud:
Naar aanleiding van uw schrijven willen wij bevestigen dat mevr. slachtoffer niet meer in staat is om een zitting bij te wonen of om gehoord te worden. Zie medische gegevens.
De kantonrechter benoemde naar aanleiding van bovenstaande verzoeken van medeverdachte met ingang van 16 maart 2016 medeverdachte als bewindvoerder en mentor van haar moeder slachtoffer.
Bij de doorzoeking van het notariskantoor werd een brief aangetroffen, d.d. 22 mei 2016, met als afzender medeverdachte en gericht aan de verdachte, waarin zij de (gezondheids-)situatie van haar moeder slachtoffer uitvoerig uiteenzette. Deze brief had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud:
Vanaf 2013 werd ze begeleid met de diagnose dementie, waarbij er reeds in 2014 door hulpverleners overwogen werd om beschermingsmaatregelen aan de Franse rechtbank te vragen. Duidelijk werd dat ze op 7 verschillende adressen probeerden haar dementie te beheersen. Aan de voogd en de rechtbank van moeder maakten we duidelijk dat mijn partner echtgenoot medeverdachte, huisarts met ook specialisatie dementenzorg, en ik van inzicht waren dat ze beter af was bij ons in Maastricht te wonen. Na hun toestemming haalden we mijn moeder op en benutten het laatste vrije bed in Martha Flora Maastricht, per 11 november 2015. Per 18 maart 2016 erkende de Maastrichtse rechtbank mij als voogd, waarna een maand later de voogdij in Frankrijk formeel beëindigde.
Op 8 juni 2016 stuurde echtgenoot medeverdachte per e-mail aan de verdachte:
Voor slachtoffer. In bijzijn medeverdachte & echtgenoot medeverdachte. Maandag as om 16 “ter kantore”.
Op 13 juni 2016 vond op het notariskantoor van de verdachte in Maastricht in aanwezigheid van medeverdachte en echtgenoot medeverdachte de bespreking van de akten met slachtoffer plaats. De drie akten passeerden op dezelfde dag.
De verdachte heeft over de gang van zaken en het opmaken van de akten onder meer en zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Dochter en schoonzoon hebben contact met mij gezocht. Er is gesproken over wat er gemaakt moest worden: een duidelijke uiterste wilsbeschikking en de benodigde volmachten om de zaken voor mevrouw te kunnen regelen. Het initiatief tot het laten opmaken van een testament, een levenstestament en een volmacht is uitgegaan van betrokkene en de familie. Met de familie bedoel ik medeverdachte en echtgenoot medeverdachte. We hebben overlegd wat er conform de aanwijzingen van betrokkene geregeld zou moeten worden. Een testament, om de wettelijke erfopvolging vast te leggen. Die andere stukken zijn opgemaakt ter verzorging van de belangen van die mevrouw. De familie heeft daarom gevraagd. Vooral de dochter.
Op 13 juni 2016 heb ik die mevrouw ontvangen. Ik heb de aktes integraal met haar doorgenomen en daarna zijn ze getekend. Dit was bij mij op kantoor. Ze was samen met haar dochter en aanstaande schoonzoon. Ik weet dat mevrouw slachtoffer eerst onder bewindvoering in Frankrijk stond. Volgens mij is die bewindvoering in Frankrijk beëindigd en zou die overgedragen worden aan een Nederlandse bewindvoerder. Ik wist dat zij in een voogdijregeling zat. Dat is een bewindssituatie. Ik heb één keer met slachtoffer over haar testament en levenstestament gesproken en dat was tijdens het passeren van deze akten. Er is eerst overleg geweest met echtgenoot medeverdachte en medeverdachte naar aanleiding van de aanwijzingen van hun adviseur voor de Frankijkzaken en toen heb ik de standaardconcepten opgemaakt. Die heb ik gemaild naar medeverdachte. Van tevoren heb ik de akten niet met mevrouw doorgenomen. De concepten zijn via het e-mailadres van medeverdachte van tevoren ter beschikking gesteld. De concepten waren in het Nederlands. En toen dat akkoord was, is er een afspraak gemaakt en zijn die stukken integraal uitgelegd in het Duits. Aan mevrouw slachtoffer. En toen zijn ze getekend.
Ik heb de akte duidelijk uitgelegd in de Duitse taal. Ik weet niet hoe in de akte terecht is gekomen dat mevrouw slachtoffer de Nederlandse taal voldoende verstond. Ik heb slachtoffer niet onder vier ogen gesproken om te vragen wat haar wil was. Ze (de rechtbank begrijpt: medeverdachte en echtgenoot medeverdachte) hebben erbij gezeten. Het klopt dat ik mevrouw slachtoffer niet alleen heb gesproken. Het is een omissie van mijn kant dat ik niet heb vastgelegd dat ik de aktes met haar in het Duits heb besproken. Ik ben geen beëdigd tolk-vertaler. Ik weet niet of ze het niet kon lezen. Ik zeg niet dat ik de akten in het Duits heb voorgelezen. Ik heb het uitgelegd en toegelicht in het Duits.
Medeverdachte heeft mij eens een brief gestuurd over haar moeder, maar ik weet niet wat ik met die brief kon op dat moment.
De medeverdachte heeft bij de politie onder meer en zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Ik sprak Duits met mijn moeder.
Professor mr. J.S.L.A.W.B. Roes, hoogleraar Ethiek, grondslagen en geschiedenis van het notariaat, heeft onder meer op 17 juni 2018 over het handelen van de verdachte in deze zaak gerapporteerd:
Notaris verdachte wist dat het vermogen van mevrouw slachtoffer onder bewind was gesteld en hij kende ook de reden waarom: dementie.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft in mei 2006 een Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening (hierna: Stappenplan) geïntroduceerd, welk Stappenplan in april 2013 is geactualiseerd. Hoewel het niet-hanteren van het Stappenplan niet zonder meer en derhalve in alle gevallen tot (tuchtrechtelijke) aansprakelijkheid van de notaris leidt, had notaris verdachte naar mijn mening het bedoelde Stappenplan moeten volgen. Het Stappenplan geeft belangrijke indicatoren op grond waarvan een notaris aanleiding heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van een cliënt. In casu waren 10 van de 13 in het Stappenplan genoemde indicatoren aan de orde. Bij notaris verdachte hadden daarom allerlei alarmbellen moeten hebben gaan rinkelen, hetgeen kennelijk niet is gebeurd. Notaris verdachte had ernstige twijfels moeten hebben gehad aangaande de wilsbekwaamheid van mevrouw slachtoffer. Hij had zich ten zeerste hebben moeten afvragen of mevrouw slachtoffer de drie akten nog wel had kunnen ondertekenen en of zij de daarin vervatte rechtshandelingen nog wel begreep of kon begrijpen. Kortom: of zij nog wel compos mentis was.
De notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op 12 januari 2021 het handelen van de verdachte, als notaris, tuchtrechtelijk beoordeeld. Het gerechtshof overwoog in die uitspraak onder meer en zakelijk weergegeven als volgt:
Het hof is van oordeel dat de notaris met zijn handelwijze zijn kerntaken als notaris ernstig heeft veronachtzaamd. Notariële kernwaarden als ‘onafhankelijkheid’, ‘onpartijdigheid’ en ‘zorgvuldigheid’ zijn door de notaris op grove wijze geschonden. Bij de totstandkoming van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht heeft de notaris niet aan zijn informatie- en Belehrungsplicht voldaan. De notaris heeft niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid onderzocht of moeder wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Juist in een zaak als deze had hij dat wel moeten doen. Zijn cliënte, de moeder, was een kwetsbare persoon, die op leeftijd was en niet de taal waarin de akten zijn gesteld beheerste. Alles wees erop dat haar geestelijke gezondheid ernstig was aangetast en dat zij dementerend was en volledig afhankelijk van haar dochter en de huisarts. De notaris heeft op geen enkele wijze oog gehad voor de kwetsbare positie van de moeder, laat staan dat hij zijn handelen daarop heeft afgestemd. Door enkel en alleen af te gaan op de informatie van de dochter en de huisarts/schoonzoon, nota bene twee (in)direct belanghebbenden bij de betreffende akten, heeft hij zich niet kritisch opgesteld ten opzichte van diensten die van hem worden verlangd.
Bewijsoverweging rechtbank omtrent valse opgaven
De wilsbepaling
Uit de rapportage van de deskundige Roes en de tuchtrechtelijke uitspraak van het gerechtshof Amsterdam blijkt dat de verdachte met zijn handelwijze zijn kerntaken als notaris ernstig heeft veronachtzaamd. Bij de totstandkoming van de drie akten heeft de verdachte de plichten die in dat verband aan een notaris worden gesteld niet nageleefd en hij heeft niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid onderzocht of slachtoffer wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Dit terwijl daar gelet op de voor hem kenbare omstandigheden wel de noodzaak toe bestond. Ten eerste het feit dat het initiatief tot het laten opmaken van de drie akten naar eigen zeggen van de verdachte niet bij mevrouw slachtoffer zelf lag, maar bij de direct begunstigde, namelijk haar dochter. De input die geleid heeft tot de opgestelde concepten kwam dus niet van comparante zelf en de verdachte heeft – in tegenstelling tot hetgeen bijvoorbeeld in de algehele volmacht is opgenomen – aan mevrouw slachtoffer voorafgaand aan het verlijden van de akten ook geen mogelijkheid geboden om van die inhoud (die haar wil diende te weerspiegelen) kennis te nemen. Ten tweede wist de verdachte dat mevrouw slachtoffer leed aan dementie, dat zij in verpleeghuis Martha Flora verbleef, dat zij onder bewind en mentorschap stond en dat zij de taal waarin de akten waren opgesteld niet (voldoende) beheerste. De verdachte heeft slechts eenmaal – ten tijde van het verlijden van de akten – met mevrouw slachtoffer over deze akten gesproken, waarbij de begunstigde nota bene aanwezig was en welk gesprek plaatsvond in een andere taal (Duitse taal) dan die waarin de akten zijn verleden (Nederlandse taal). Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet zorgvuldig en adequaat heeft onderzocht of slachtoffer op 13 juni 2016 wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Door dat na te laten, kon de verdachte niet vaststellen wat de wil van slachtoffer was. Door desondanks in de drie authentieke akten op te nemen dat deze de wil van slachtoffer behelsden, zonder dit op een onafhankelijke en deugdelijke manier te hebben vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat valsheid in geschrifte is gepleegd.
Daar waar de akten voorzien in opgaven die de wil van slachtoffer weergeven is derhalve sprake van valsheid in geschrifte, waarbij de rechtbank de volgende opgaven als vals aanmerkt:
in het testament en de algehele volmacht de opgaven dat slachtoffer wenste dat medeverdachte als enig erfgenaam dan wel gevolmachtigde werd aangewezen;
in het levenstestament de opgave dat slachtoffer wenste dat medeverdachte als algemeen gevolmachtigde werd aangewezen en voor het geval medeverdachte hier geen gebruik van kon of wilde maken, echtgenoot medeverdachte werd aangewezen als algemeen gevolmachtigde;
in het levenstestament de opgave dat slachtoffer de maatregelen in dit levenstestament trof om te voorkomen dat over haar goederen beschermingsbewind of mentorschap werd ingesteld;
in het levenstestament de opgave dat zij zo lang mogelijk thuis wilde blijven wonen;
in het levenstestament de opgave dat de volmacht ook gold voor beslissingen over plaatsing in en overplaatsing van en naar medische en/of verzorgingsinstellingen.
De taal
De rechtbank komt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat valsheid in geschrifte is gepleegd door in de drie akten op te nemen onder het kopje “geen tolk/vertaling” dat slachtoffer zou hebben verklaard dat zij de taal van de akten voldoende verstond en geen vertaling nodig had. Dat mevrouw slachtoffer de Nederlandse taal niet voldoende verstond, leidt de rechtbank af uit de verklaring van medeverdachte medeverdachte en het schrijven van huisarts echtgenoot medeverdachte aan de rechtbank van 14 januari 2016. Die bevindingen worden bovendien bevestigd in de verklaring van de verdachte zelf. Hij heeft immers verklaard dat hij de akten met mevrouw slachtoffer in de Duitse taal heeft besproken, welk gegeven bevestigt dat mevrouw slachtoffer de Nederlandse taal inderdaad niet (voldoende) verstond en vertaling nodig en geboden was.
De volgende opgaven in de akten dienen dientengevolge als vals te worden aangemerkt:
- in het testament, de algehele volmacht en het levenstestament de opgave dat slachtoffer zou hebben verklaard dat zij de taal van de akten voldoende verstond en geen vertaling nodig had.
Het woonadres
Mevrouw slachtoffer stond vanaf 23 mei 2016 ingeschreven op het adres Sint Pieterstraat 23, 6211 JM Maastricht, zijnde het adres van verpleeghuis Martha Flora. Voorafgaand aan de inschrijving op dit adres stond zij ingeschreven op het adres 2.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het opnemen van het adres 2 als het woonadres van slachtoffer een feitelijke onjuistheid betreft, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, een vals woonadres in de akten is opgenomen. Dat het adres tijdens het passeren van de akten niet meer is geverifieerd, moet naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezien als een opzettelijke valse opgave, eerder als een administratieve omissie. De verdachte zal aldus van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging rechtbank opzet en oogmerk
Zoals hierboven reeds uiteengezet komt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van de drie authentieke akten valsheid in geschrifte is gepleegd.
Artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover hier van belang:
“Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘valselijk heeft opgemaakt’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in die bepaling. In de bewoordingen ‘valselijk opgemaakt’ ligt besloten dat de verdachte opzet moet hebben gehad op het valselijk opmaken van een geschrift (vgl. HR 18 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9271).
De rechtbank overweegt ten aanzien van het opzet bij de verdachte als volgt.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld en uiteengezet dat de verdachte niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid heeft onderzocht of slachtoffer wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten, terwijl hier wel de noodzaak toe bestond. Door op deze manier te handelen en enkel en alleen af te gaan op de informatie van de dochter, nota bene de direct belanghebbende bij de betreffende akten, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het opnemen van valse opgaven in authentieke akten heeft aanvaard.
Voor wat betreft het oogmerk overweegt de rechtbank dat de verdachte wist met welk doel de authentieke akten werden opgesteld, namelijk om de wettelijke erfopvolging vast te leggen en de beschikking te krijgen over een duidelijke uiterste wilsbeschikking en de benodigde volmachten en dat ze met dat doel als echt zouden worden gebruikt.
Overweging rechtbank medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het testament, levenstestament en de algehele volmacht op naam van slachtoffer valselijk heeft opgemaakt. Door niet te onderzoeken of slachtoffer wilsbekwaam was en haar wil vrij kon vormen, terwijl er alle reden was daaraan te twijfelen, heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het opnemen van valse opgaven.
Is er nu sprake van medeplegen? Voor medeplegen is weliswaar niet vereist dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering of van het vervullen van eenzelfde rol (die er hier ook niet is omdat het opmaken van een akte is voorbehouden aan een notaris), maar de verdachte moet wel opzet hebben op de samenwerking met zijn medepleger. Met andere woorden: medeplegers werken willens en wetens samen bij het verrichten van de delicteuze gedraging. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit die bewuste samenwerking is af te leiden, noch voorafgaand, noch na afloop van het opmaken van de akten. Dit maakt dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.
De zoon van de moeder is tevens veroordeeld (ECLI:NL:RBLIM:2022:5833), tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uur voor het gebruikmaken van een vals testament als ware deze echt en onvervalst.
Op initiatief van de verdachte is door een bevriende notaris een testament op naam van haar 76-jarige moeder opgemaakt. De verdachte wist dat de gezondheidssituatie van haar moeder ernstig was aangetast, dat zij dementerend was en dat zij de taal waarin de akte was opgemaakt niet sprak. Na het overlijden van haar moeder heeft de verdachte het testament – waarin zij als enige begunstigde werd genoemd – gebruikt om de nalatenschap van haar moeder af te handelen. Vrijspraak voor het medeplegen van valsheid in geschrift. Weliswaar zou de verdachte verweten kunnen worden dat zij onjuiste opgaven heeft doen opnemen in een authentieke akte, maar nu de officieren van justitie ter terechtzitting nadrukkelijk hebben aangegeven niet het in artikel 227 lid 1 Sr vermelde strafbare feit te willen vervolgen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen thans te interpreteren als bedoeld in de zin van dat artikel.
Lees hier de volledige uitspraak.