Geen (medeplichtigheid aan het) medeplegen van oplichting: wel strafrechtelijk verwijtbaar handelen, maar onvoldoende bewijs voor opzet
/Gerechtshof Amsterdam 7 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2131
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “13Rolwolk”. Dit onderzoek ziet op zes verdachten die in wisselende samenstellingen worden verdacht van verschillende strafbare feiten, zoals oplichting, flessentrekkerij en witwassen. De verdachten zijn: medeverdachte 1, medeverdachte 2, medeverdachte 3, medeverdachte 4, verdachte en medeverdachte 5. De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid bij hun achternaam.
Medeverdachte 2 en medeverdachte 1, allebei betrokken bij het bedrijf 2, hebben om geld te genereren bij bedrijf 5, bedrijf 6) en bedrijf 7 BV goederen besteld op naam van een ander bedrijf, te weten bedrijf 8 respectievelijk bedrijf 9. De goederen zijn door deze bedrijven geleverd terwijl deze niet zijn betaald. Dit is als flessentrekkerij in feit 2 ten laste gelegd in de zaken van zowel medeverdachte 1 als medeverdachte 2. De in feit 2 ontvangen goederen zijn doorverkocht aan de bedrijven bedrijf 10 en bedrijf 11, wat als een verdenking van medeplegen van (gewoonte)witwassen is ten laste gelegd als feit 1 voor zowel medeverdachte 1 als medeverdachte 2. Vervolgens benaderden medeverdachte 2 en medeverdachte 1 factoringmaatschappij bedrijf 12. Er is een contract met bedrijf 12 afgesloten waarbij werd overeengekomen dat bedrijf 12 facturen van bedrijf 2 (gericht aan klanten van bedrijf 2) over zou nemen. Vervolgens zijn facturen, die waren gericht aan bedrijf 13 en bedrijf 14, overgedragen aan bedrijf 12 terwijl bedrijf 2 geen goederen heeft geleverd aan bedrijf 13 of bedrijf 14. De verdenking van het medeplegen van de oplichting van bedrijf 12, een poging daartoe en het medeplegen van het gebruik maken van valse facturen zijn als feiten 3, 4 en 5 ten laste gelegd in de zaken van medeverdachte 1 en medeverdachte 2. Deze drie feiten zijn door medeverdachte 1 en medeverdachte 2 niet betwist. De opbrengsten uit de flessentrekkerij en de oplichting van bedrijf 12 zijn (deels) naar bankrekeningen op naam van bedrijven van verdachte en de privébankrekening van verdachte overgeboekt. Dit is als (gewoonte)witwassen aan verdachte ten laste gelegd (feit 5 in de zaak van de verdachte). Via het bedrijf 2 hebben medeverdachte 1 en medeverdachte 2 tevens het payrollingbedrijf bedrijf 1 benaderd. Bedrijf 1 werd voorgespiegeld dat werknemers van bedrijf 2 projectwerkzaamheden zouden gaan verrichten bij de bedrijven bedrijf 3 en bedrijf 4. Nadat een samenwerkingsovereenkomst tussen bedrijf 1 en bedrijf 2 was gesloten, werden de voor de tewerkstelling van de werknemers bij bedrijf 3 en bedrijf 4 noodzakelijke documenten opgesteld. Onder meer werden arbeidsovereenkomsten en inschrijvingsformulieren voor de verschillende werknemers gemaakt. Ook werden werkbriefjes opgesteld waarop voor iedere werknemer was vermeld hoeveel uren per week bij de desbetreffende opdrachtgever was gewerkt. Bedrijf 1 heeft vervolgens aan de (in totaal 22) werknemers loon uitbetaald tot een bedrag van in totaal €92.899,71. In werkelijkheid zijn nimmer werkzaamheden door werknemers van bedrijf 2 verricht bij bedrijf 3 en bedrijf 4. De namen en gegevens van beide bedrijven zijn buiten hun medeweten door medeverdachte 1 en medeverdachte 2 misbruikt. Het medeplegen van oplichting van bedrijf 1 wordt zowel medeverdachte 1 en medeverdachte 2 (feit 6) als medeverdachte 4 en de verdachte (telkens feit 1) verweten.
Vrijspraak feit 1
In feit 1 wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (de medeplichtigheid aan) het medeplegen van de oplichting van bedrijf 1. Vaststaat dat de verdachte een arbeidsovereenkomst, een inschrijvingsformulier en werkbriefjes voor bedrijf 1 heeft ondertekend en dat hij – anders dan op de werkbriefjes wordt vermeld – niet voor het bedrijf bedrijf 3 heeft gewerkt. Het hof acht het, anders dan de verdachte heeft aangevoerd, niet aannemelijk dat hij deze documenten niet heeft gelezen en gaat er dan ook vanuit dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud ervan. De vraag waar het hof zich evenwel voor gesteld ziet, is of kan worden bewezen dat de verdachte ook weet heeft gehad van het grotere plan met betrekking tot bedrijf 1, waar deze documenten voor bestemd waren. Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Weliswaar is door het ondertekenen van de valse documenten sprake van strafrechtelijk verwijtbaar handelen aan de kant van de verdachte maar uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden afgeleid dat de verdachte opzet had op de ten laste gelegde oplichting van bedrijf 1.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het witwassen (feit 5)
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe, samengevat weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte verhullingshandelingen heeft verricht of geldbedragen voorhanden heeft gehad. Daarnaast kan niet worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
i. De verdachte was vanaf 2 mei 2016 eigenaar van de eenmanszaak met KvK-nummer * met als handelsnamen bedrijf 13 en bedrijf 15.
ii. De verdachte had twee zakelijke bankrekeningen geopend, te weten nummer ten name van bedrijf 16 (hierna ook: rekening 3805) en nummer ten name van bedrijf 13 (hierna ook: rekening 9805).
iii. De verdachte had een privébankrekening met nummer (privérekening).
iv. De verdachte heeft de bankpassen van de rekeningen 3805 en 9805 afgegeven aan medeverdachte 1 en medeverdachte 2.
v. De verdachte kreeg af en toe een bankpasje terug om met de bank te bellen. Hij moest dan de limiet verhogen.
vi. De verdachte heeft de bankpas van zijn privérekening af en toe aan medeverdachte 1 en medeverdachte 2 gegeven.
vii. In de periode van 11 mei 2016 tot en met 4 juli 2016 werd rekening 3805 alleen gevoed door stortingen afkomstig van bedrijf 2 en contante stortingen. In totaal werd er in deze periode een bedrag van €92.369 gestort door bedrijf 2.
viii. Op 31 mei 2016 werd er van rekening 3805 een bedrag van €7.000 overgeschreven naar een derdengeldenrekening met omschrijving “Huurachterstand/Lening naam medeverdachte 1 restant volgt”.
ix. Op 22 juni 2016 werd er van rekening 3805 een bedrag van €865 overgeschreven naar het CJIB met betalingskenmerk “ omschrijving ”.
x. In de periode van 11 april 2016 tot en met 6 juni 2016 is op de privérekening van de verdachte in totaal een bedrag van €11.130 bijgeschreven afkomstig van bedrijf 2.
xi. In de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 juli 2016 is er op de privérekening van de verdachte in totaal een bedrag van €9.861,99 bijgeschreven afkomstig van bedrijf 16.
xii. Op 4 juli 2016 werd er vanaf de privérekening van de verdachte een bedrag van in totaal €600 overgemaakt op een bankrekening ten name van de vrouw van medeverdachte 1.
xiii. In de periode van 3 mei 206 tot en met 2 juni 2016 werd er van de privérekening van de verdachte een bedrag van in totaal €9.900 overgeschreven naar een derdengeldenrekening met daarbij de omschrijving “ omschrijving ”.
Voorhanden hebben/verhullen
Het hof leidt uit bovenstaande af dat de verdachte gelden afkomstig van bedrijf 2, waarvan niet in geschil is dat deze (deels) van misdrijf afkomstig waren, voorhanden heeft gehad en ten aanzien van die geldbedragen verhullingshandelingen heeft verricht doordat door de overboekingen het zicht op de herkomst van de gelden werd bemoeilijkt.
Wetenschap
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte onder andere verklaard dat hij een tijdje vast zat in Zwaag en toen medeverdachte 1 heeft leren kennen. Medeverdachte 1 vroeg hem een eenmanszaak te openen en dat heeft hij gedaan. Medeverdachte 1 zat toen nog vast. De verdachte had twee zakelijke rekeningen (het hof begrijpt: geopend) en hij had een privérekening. De pasjes van de twee zakelijke rekeningen heeft hij afgegeven aan medeverdachte 1 en medeverdachte 2 en het pasje van de privérekening gaf hij soms aan medeverdachte 2 en medeverdachte 1. Verder heeft hij verklaard dat hij op een gegeven moment het vermoeden had dat het fout zat. Hij is toen naar medeverdachte 1 gegaan en medeverdachte 1 zei dat hij een ontnemingsvordering had. Hij moest zijn geld uit het zicht houden. Hij heeft toen niet het contact verbroken en heeft de situatie dus blijkbaar laten voortduren.
Gelet op deze omstandigheden, in samenhang met het feit dat medeverdachte 1 of medeverdachte 2 geen valide, legitieme reden hadden gegeven voor het verzoek aan de verdachte om een eenmanszaak en bankrekeningen voor hen te openen, had de verdachte minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat de gelden die op de rekeningen werden gestort van misdrijf afkomstig waren. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de verdachte ten aanzien van zijn privérekening, nu hij ook zelf van deze rekening gebruik maakte, moet hebben gezien dat er gelden op werden gestort door bedrijf 2 en betalingen van werden gedaan ten behoeve van medeverdachte 1.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte heeft een eenmanszaak geopend, twee zakelijke bankrekeningen geopend, de bankpasjes van deze rekeningen verstrekt aan medeverdachte 1 en medeverdachte 2, het pasje van zijn privérekening af en toe afgegeven aan medeverdachte 1 en medeverdachte 2 en de bank gebeld om de limiet op de rekening(en) te verhogen. Aldus heeft de verdachte handelingen verricht zonder welke de witwashandelingen niet konden plaatsvinden en die van voldoende gewicht zijn om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Door zijn handelingen heeft de verdachte een essentiële rol gehad in het optrekken van een rookgordijn ten aanzien van de herkomst van de gelden afkomstig van de bankrekening van bedrijf 2. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten medeverdachte 1 en medeverdachte 2.
Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen van schuldwitwassen bewezen.
Bewezenverklaring
Feit 5: medeplegen van schuldwitwassen.
Strafoplegging
Taakstraf van 120 uur
Lees hier de volledige uitspraak.