OM-cassatie. Civielrechtelijke en strafrechtelijke context verduistering. Conclusie AG: anders
/Hoge Raad 2 oktober 2012, LJN BV8283 Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, kort gezegd het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en het medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal in het ressort 's-Hertogenbosch heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van (medeplegen van) verduistering in de zin van art. 321 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
Aan de verdachte zijn vijf feiten tenlastegelegd. Primair is telkens het medeplegen van oplichting tenlastegelegd, subsidiair is telkens tenlastegelegd dat - kort samengevat - de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk een geldbedrag toebehorende aan een ander, welk goed zij anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het Hof heeft de verdachte van de feiten vrijgesproken. Het Hof heeft ten aanzien van de telkens subsidiair tenlastegelegde feiten daartoe het volgende overwogen:
"Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde verduistering, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt dienaangaande dat verduistering in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht de wederrechtelijke toe-eigening is van een goed dat aan een ander toebehoort en dat men anders dan door misdrijf onder zich heeft. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - kort gezegd - dat verdachte samen met haar medeverdachte dvd's van de TV-serie Charmed te koop heeft aangeboden, koopovereenkomsten heeft gesloten met de in de tenlastelegging genoemde aangevers en ter betaling van de koopsom geldbedragen heeft ontvangen van die aangevers. In strijd met de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichting is levering van die dvd's echter uitgebleven. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verdachte zich aan een ander toebehorende geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. De geldbedragen zijn immers bij de storting in eigendom overgedragen aan de wederpartij - zijnde verdachte en/of haar medeverdachte - zodat deze gelden niet meer voor toe-eigening vatbaar waren."
Beoordeling Hoge Raad
De tenlastelegging is wat betreft de subsidiair tenlastegelegde feiten toegesneden op art. 321 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "wederrechtelijk zich heeft toegeëigend" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde - in de vervoeging "wederrechtelijk zich toeëigent" - in dat artikel voorkomende uitdrukking. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, LJN ZC9253, NJ 1990/256).
Het Hof heeft geoordeeld dat de geldbedragen die door de kopers zijn overgemaakt aan de verdachte en/of haar medeverdachte - de verkoper(s) - na ontvangst daarvan niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte en/of haar medeverdachte vatbaar waren. Dat oordeel berust kennelijk op de opvatting dat in de enkele omstandigheid dat degene die krachtens overeenkomst een geldbedrag als koopsom heeft ontvangen (vervolgens) nalaat de door hem verschuldigde tegenprestatie te leveren, nog geen reden is te vinden om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de ontvangen koopsom na het effectueren van die betaling tot het vermogen van de (nalatige) verkoper is gaan behoren.
Die opvatting is juist, zodat het middel faalt.
AG Hofstee
"In de toelichting op het middel wordt het volgende aangevoerd. De betekenis van een juridische term in een civielrechtelijke context behoeft niet dezelfde te zijn als de betekenis van die term in een strafrechtelijke context. Zo mag als het om een geldbedrag gaat 'aan een ander toebehoren' in de zin van art. 321 Sr niet zonder meer worden gelijkgesteld aan 'eigendom zijn van een ander'. Nu onder 'zich wederrechtelijk toe-eigenen' als bedoeld in art. 321 Sr alleen dan sprake is indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort, is strafrechtelijk enkel van belang of de ontvanger van het geldbedrag geacht kan worden gerechtigd te zijn daarover als 'heer en meester' te beschikken. De afwijkende betekenis van 'aan een ander toebehoren' heeft een terugslag op de betekenis van de termen 'toe-eigenen' en 'wederrechtelijk'. Een wederrechtelijk toe-eigenen kan zich alleen voordoen bij een goed dat aan een ander toebehoort. Wat de onderhavige zaak betreft wordt de rechtsverhouding tussen de verstrekkers en de ontvangers van de geldbedragen gekenmerkt door een doelbinding. De verdachte en haar medeverdachte konden pas geacht worden als heer en meester over de ontvangen geldbedragen te beschikken op het moment dat zij overeenkomstig de gesloten koopovereenkomst aan de verstrekkers van de geldbedragen de verkochte dvd's hadden geleverd. Zolang dat niet het geval was, bleven de geldbedragen in strafrechtelijke zin aan de verstrekkers van die geldbedragen toebehoren en waren die geldbedragen vatbaar voor toe-eigening.
Het vertrekpunt in de toelichting op het middel, namelijk dat de betekenis en de vaststelling van een bepaalde juridische term in een strafrechtelijke context anders kan luiden dan in een civielrechtelijke context is juist. (...)"
"(...) Waar het hier om gaat is dat (...) kan worden vastgesteld dat ook wanneer gelden in civielrechtelijke zin in eigendom aan de verkoper zijn overgegaan, in de strafrechtelijke context van 'verduistering' die gelden nog aan de koper kunnen toebehoren en dus vatbaar kunnen zijn voor wederrechtelijke toe-eigening.
Gelet hierop getuigt het oordeel van het Hof - inhoudende dat (onder de door het Hof bedoelde omstandigheden) de geldbedragen immers bij de storting in eigendom zijn overgedragen aan de wederpartij - zijnde verdachte en/of haar medeverdachte - "zodat deze gelden niet meer voor toe-eigening vatbaar waren" - mijns inziens van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel niet (zonder meer) begrijpelijk.
Het middel slaagt."
Klik hier voor de volledige uitspraak.