OM niet-ontvankelijk: eerder al boete opgelegd door Arbeidsinspectie voor dezelfde feiten
/Gerechtshof Amsterdam 10 oktober 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4232
De raadsman heeft in onderhavige zaak betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdachte wordt vervolgd ter zake van een feit, waarvoor op 16 september 2010 door de Arbeidsinspectie al een boete van € 12.000 is opgelegd en, in aansluiting op hetgeen het Gerechtshof Den Haag bij arrest van 22 september 2014 heeft bepaald, het instellen van een strafvervolging voor hetzelfde feit als waarvoor eerder een bestuurlijke boete is opgelegd, in strijd is met het wettelijk stelsel, in het bijzonder het ne bis in idem-beginsel, het una via-beginsel en artikel 243, tweede lid Sv.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgelegde bestuurlijke boete niet aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staat op de grond dat geen sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, nu de ratio legis van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen een geheel andere is dan die van artikel 197b Sr: de overtreden norm van de Wet arbeid vreemdelingen betreft het laten verrichten van arbeid in Nederland door vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning, waarmee oneerlijke concurrentie wordt tegengegaan, en die is wezenlijk anders dan de norm van artikel 197b Sr dat ziet op de bestrijding van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland.
De advocaat generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de opgelegde bestuurlijke boete wel een rol kan spelen bij de straftoemeting en heeft - gelijk de beslissing van de politierechter in eerste aanleg - toepassing van artikel 9a Sr gevorderd.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Bij de stukken bevindt zich een boetebeschikking van 16 september 2010 van de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarbij een boete van € 12.000 is opgelegd aan mevrouw eigenaresse restaurant, “v.h.o.d.n. [restaurant]”. De boete is blijkens de beschikking opgelegd na een inspectie in de onderneming aan voornoemd adres op 9 juni 2010. Bij deze inspectie werd geconstateerd dat artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen werd overtreden ten aanzien van drie vreemdelingen, onder wie getuige. Deze vreemdelingen verrichtten arbeid bestaande uit het bereiden van gerechten, het snijden van groenten, afwassen en schoonmaken.
De feiten die aan de onderhavige tenlastelegging ten grondslag liggen, zouden zijn gepleegd in de periode van 1 juni 2010 tot en met 9 juni 2010 en hebben betrekking op beweerdelijk verrichte werkzaamheden door getuige in het restaurant van eigenaresse restaurant.
Artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (WAV) verbiedt een werkgever een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Artikel 197b Sr stelt strafbaar een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.
Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt: “Indien terzake van het feit aan de verdachte een bestuurlijke boete is opgelegd (…), heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging.”
Ingevolge artikel 255 Sv kan het openbaar ministerie alleen in het geval van nieuwe bezwaren, of wanneer het gerechtshof na een klacht op grond van artikel 12 Sv de vervolging alsnog beveelt, vervolgen voor een feit waarvoor al een bestuurlijke boete is opgelegd. In deze bepalingen heeft het zogeheten una via-beginsel uitdrukking gekregen. Aangenomen moet worden dat voor het begrip “feit” in artikel 255 Sv aangeknoopt moet worden bij het begrip “hetzelfde feit” in artikel 68 Sr.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van hetzelfde “feit” moet worden gekeken naar a) de juridische aard van de feiten, waarbij van belang is de mate van verschil tussen de verschillende strafbare feiten, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, en b) de gedraging van de verdachte met dien verstande dat, indien het om verschillende gedragingen gaat, de mate van verschil tussen de gedragingen van belang is, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
In het onderhavige geval zijn de feitelijke gedragingen van de verdachte naar het oordeel van het hof dezelfde als de gedragingen die tot de oplegging van de bestuurlijke boete hebben geleid. Het gaat er immers om dat de verdachte getuige in haar restaurant op 9 juni 2010 (en de periode daaraan voorafgaand) werkzaamheden in de keuken heeft laten verrichten.
Voorts is naar het oordeel van het hof het met artikel 2 WAV beschermde rechtsgoed niet dermate verschillend van het met artikel 197b Sr beschermde rechtsgoed dat niet gesproken kan worden van hetzelfde feit, nu beide bepalingen zien op (onder meer) het bestrijden van de tewerkstelling van illegale vreemdelingen en beide bepalingen kunnen worden bezien als onderdeel uitmakend van het vreemdelingenbeleid en de uitvoering daarvan.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het tenlastegelegde feit hetzelfde feit is waarvoor eerdere een bestuurlijke boete is opgelegd zodat, nu geen sprake is van nieuwe bezwaren of een bevel als bedoeld in artikel 12i Sv, artikel 255 Sv in de weg staat aan de onderhavige strafvervolging.
Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk in zijn vervolging te worden verklaard.
Lees hier de volledige uitspraak.