Veroordeling wegens Bijstandsfraude
/Gerechtshof Amsterdam 28 augustus 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3984
Verdachte heeft jarenlang nagelaten aan DWI te melden dat zij -naast haar uitkering- de beschikking had over twee bankrekeningen en dat daarop inkomsten werden gestort voor werkzaamheden betaald uit het Persoonsgebonden Budget van haar zoon. Hierdoor is het voor DWI onmogelijk geweest, met inachtneming van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, het recht van de verdachte op een uitkering dan wel de juiste hoogte of duur hiervan te bepalen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep begrijpt het hof dat de verdachte bedoeld heeft het verweer te voeren dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat gebruik is gemaakt van ongeoorloofde opsporingsmethodes in het onderzoek van de Dienst Werk en Inkomen (hierna: DWI), waardoor zij in ernstige mate in haar belangen is geschaad.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het DWI - laat staan opsporingsambtenaren dan wel ambtenaren van het Openbaar Ministerie - doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft gehandeld, waardoor aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan. Het hof verwerpt het verweer.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De tenaamstelling van rekeningnummers
De verdachte heeft verklaard dat de ING-rekening met rekeningnummer 2 wel op haar naam stond, maar dat dit is te wijten aan een fout van de ING-bank. De ING-bank had die rekening op naam van haar zoon verdachte moeten zetten en dat is niet gebeurd. In plaats daarvan is de rekening aanvankelijk op naam van de verdachte gezet, waarna de bank dit nadien heeft gewijzigd in een “en/of”-rekening van de verdachte met zoon verdachte als mederekeninghouder. De verdachte meent dat haar dit niet valt te verwijten. Een zelfde situatie heeft zich volgens de verdachte voorgedaan ten aanzien van de ABN AMRO-rekening met rekeningnummer 1. Ook deze rekening had op naam van zoon verdachte moeten worden gezet.
Het hof overweegt met betrekking tot de tenaamstellingen van opgenoemde bankrekeningen het navolgende. Het hof acht het zeer onwaarschijnlijk dat zowel de ABN AMRO-bank als de ING-bank een fout heeft gemaakt met betrekking tot de tenaamstelling van voornoemde bankrekeningnummers. Het hof constateert dat voornoemde ING-rekening aanvankelijk bijna twee jaar slechts op naam van de verdachte heeft gestaan, waarna dit tussen 17 april 2008 en 15 mei 2008 is gewijzigd in een zogeheten “en/of rekening” ten name van de verdachte en haar zoon verdachte. Een dergelijke wijziging kan slechts plaatsvinden in opdracht van de rekeninghouder. Dat de bank toen wederom een fout zou hebben gemaakt komt het hof zeer onwaarschijnlijk voor. Dit geldt te meer daar de verdachte de tenaamstelling “en/of rekening” in stand heeft gelaten terwijl er nadien ten aanzien van deze rekening nog steeds transacties door de verdachte zijn verricht.
Ten aanzien van de gestelde fout aan de kant van de ABN AMRO-bank overweegt het hof dat deze stelling in strijd is met de door de verdachte afgelegde verklaringen bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende dat zij deze rekening heeft geopend zodat zij daarop geld voor haar zoon verdachte kon sparen omdat hij niet goed met geld kon omgaan. Ook ten aanzien van deze rekening geldt dat de verdachte de tenaamstelling op haar naam in stand heeft gelaten.
Het vermogen op bankrekeningen met de bankrekeningnummers 2 en 1
De verdachte heeft verklaard dat de bankrekening met rekeningnummer 1 weliswaar op haar naam staat, maar dat het geld dat daarop werd gestort van haar zoon verdachte is. De verdachte heeft betoogd dat hetzelfde geldt voor het geld dat op bankrekening rekeningnummer 2 werd gestort. Ook dit vermogen behoorde zoon verdachte toe. Dientengevolge kon de verdachte hier naar eigen zeggen niet over beschikken.
Het hof verwijst evenals de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit volgt dat het feit dat een bankrekening op naam staat van een betrokkene, dit de vooronderstelling rechtvaardigt dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Dit is niet anders bij een zogeheten “en/of”-rekening, aangezien daarmee slechts wordt aangeduid dat de rekeninghouders zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk over het tegoed kunnen beschikken. Dit heeft te gelden tenzij aannemelijk wordt dat het tegendeel het geval is.
Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte niet over de tegoeden op voornoemde bankrekeningen kon beschikken. Uit het dossier en uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat zij wel degelijk over genoemde tegoeden kon beschikken en beschikte. Uit de bankafschriften van de bankrekening met rekeningnummer 1 blijkt dat in de ten laste gelegde periode regelmatig contant geld op deze rekening werd gestort. Uit de bankafschriften van de ING-rekening met rekeningnummer 2, met de verdachte als enig rekeninghouder, blijkt dat zij ook meermalen transacties met deze rekening heeft verricht. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij het Persoonsgebonden Budget (het zogenaamde PGB) van de rekening van haar zoon verdachte opnam en dit geld vervolgens op een andere rekening stortte. Of het geld nu feitelijk aan haar zoon verdachte toebehoorde of aan de verdachte doet niet ter zake, nu de verdachte als heer en meester over die gelden kon beschikken.
De mededeling van de bijstandsconsulent
De verdachte heeft gesteld dat een bijstandsconsulente werkzaam bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) haar heeft medegedeeld dat zij mocht sparen voor haar zoons en dat zij zulks niet behoefde op te geven bij DWI.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Wat er ook zij van een mondelinge mededeling gedaan door een medewerkster van DWI, uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat de verdachte bekend was met de op haar rustende verplichting om veranderingen in haar financiële situatie bij DWI te melden. Dat zij bekend was met deze verplichting volgt tevens uit de aan de verdachte geadresseerde rectificatie van het besluit van 9 mei 2008 dat haar op 26 mei 2008 is toegezonden en waarin in het kader van de op de verdachte rustende inlichtingenplicht op een drietal verplichtingen wordt gewezen onder andere de verplichting om DWI onmiddellijk te informeren als iets in de omstandigheden van de verdachte verandert wat invloed kan hebben op haar arbeidsinschakeling of uitkering, zoals onder andere een wijziging in haar inkomsten of vermogen.
Bewezenverklaring
Het bewezen verklaarde levert op: in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.