OM niet-ontvankelijk in ontnemingsvordering: overschrijding van de redelijke termijn heeft zorgvuldige beoordeling door de rechter onmogelijk gemaakt

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 mei 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2598

De raadsman heeft de rechtbank verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering.

De raadsman heeft de stukken van de ontnemingsprocedure uiteindelijk pas op 11 mei 2021 ontvangen en heeft daarom geen conclusie van antwoord kunnen indienen.

Het oordeel van de rechtbank

Om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet er, gelet ook op het arrest van 20 december 2020 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1890), sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van betrokkene op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De beslissing om ontneming van het wederrechtelijk voordeel te vorderen, leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet ontvankelijk verklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die procedure onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) die procedure enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.

De rechtbank stelt vast dat de ontnemingsvordering op 4 januari 2012 aan betrokkene bekend is gemaakt en dat de vordering voor het eerst op zitting aan de orde is geweest op 28 november 2012. Op die zitting is onder meer bepaald dat er een schriftelijke procedure gevolgd moest worden. De vordering is laatstelijk behandeld op de zitting van 8 juni 2016. Op die zitting bleek dat de opvolgend en huidig raadsman van betrokkene geen stukken van de ontnemingsprocedure had ontvangen. Bepaald is dat de stukken aan de raadsman toegezonden zouden worden, zodat hij een conclusie van antwoord kon indienen. Sindsdien ligt het onderzoek ter zitting stil.

Evident is dat de redelijke termijn daarmee in zeer aanzienlijke mate is overschreden. Deze vertraging vindt zijn oorsprong in het stilzitten van het openbaar ministerie en is daarmee niet (mede) aan de verdediging te wijten.

Bij de beoordeling van de door de officier van justitie gevorderde niet-ontvankelijkheid heeft de rechtbank acht geslagen op het door de Hoge Raad genoemde uitgangspunt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat het in deze specifieke zaak niet slechts gaat om een overschrijding van de redelijke termijn die zich door matiging van de ontnemingsvordering kan laten compenseren. Het tijdsverloop heeft onder meer negatieve gevolgen voor mogelijke onderzoekswensen aan de zijde van de verdediging. Van een gelijk speelveld is inmiddels geen sprake meer. De overschrijding van de redelijke termijn heeft dus tot gevolg dat de zorgvuldige beoordeling door de rechter onmogelijk is gemaakt, wat een ernstige inbreuk oplevert op het recht van betrokkene op een eerlijk proces.

Verder kent de rechtbank gewicht toe aan de omstandigheid dat de officier van justitie de niet-ontvankelijkheid vordert. Hoewel in dit geval de vordering reeds aanhangig is gemaakt, blijft dat gegeven naar het oordeel van de rechtbank een rol van betekenis spelen voor de vraag of er sprake is van een uitzonderlijk geval dat de niet-ontvankelijkheid rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook meegewogen dat betrokkene ten tijde van de veroordeling minderjarig was en er een aanzienlijk geldbedrag wordt gevorderd. Dit in combinatie met het feit dat de zaak jarenlang heeft stilgelegen, maakt dat het niet meer nodig is om de ontnemingsprocedure tegen betrokkene voort te zetten.

De rechtbank ziet in genoemde omstandigheden, alles afwegende, aanleiding het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^