OM niet-ontvankelijk in vervolging vanwege “ruisstrategie” als opsporingsmethode?
/Hoge Raad 9 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:18
Bij arrest van 26 juli 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 april 2015 bevestigd met verbetering van gronden. In het vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Middel
Het middel houdt in dat het hof “aan bedrieglijk optreden van en aan het opmaken van een proces-verbaal met valse inhoud door verbalisanten, met medeweten en goedkeuring van het openbaar ministerie, ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd niet het rechtsgevolg heeft verbonden dat het openbaar ministerie in zijn vervolging niet ontvankelijk is”.
Het middel concentreert zich op de stelling, dat de integriteit en geloofwaardigheid van de opsporing door de misleiding die deel uitmaakt van het tactische plan, zodanig in de kern zijn aangetast, dat het hof het OM niet-ontvankelijk had behoren te verklaren. Daaraan doet volgens de steller van het middel niet af “dat de verklaringsvrijheid van de verdachte niet zou zijn geschonden”. Hieruit leid ik af dat over een schending van het zwijgrecht en het nemo tenetur-beginsel waarop door de raadsman op de zitting van het hof nog wel een beroep is gedaan, en welk beroep het hof heeft verworpen, in cassatie kennelijk niet meer wordt geklaagd, zodat ik geen aanleiding zie bij de beoordeling van het middel op dit aspect verder in te gaan.
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft vastgesteld dat tijdens een verhoor door de politie aan de verdachte en een medeverdachte is medegedeeld dat naast de werkelijk weggenomen buit ook een fictieve buit, bestaande uit een enveloppe met een geldbedrag, is weggenomen, met als doel een gesprek tussen de beide verdachten over de overval en/of de buit op gang te brengen.
Aan de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging heeft het Hof ten grondslag gelegd dat het melden van de fictieve buit niet meer dan een beperkte inbreuk heeft gemaakt op de grondrechten van de verdachte en niet zeer risicovol is geweest voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing zodat bij die wijze van opsporing in het onderhavige geval geen sprake is geweest van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg immers slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, rov. 3.6.5).
Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk, mede gelet op de in de overwegingen van het Hof besloten liggende vaststellingen omtrent:
- de ernst van het feit, te weten een woningoverval in de avonduren, waarbij de bewoners zijn bedreigd;
- het zonder resultaat zijn gebleven van andere opsporingsmethoden;
- de beperkte mate van misleiding, bestaande uit een enkele aan het strafbare feit gerelateerde mededeling over een fictieve buit;
- het verleend zijn van toestemming door de Officier van Justitie;
- de verslaglegging omtrent de inzet van het opsporingsmiddel en de aldus aan de rechter geboden mogelijkheid van controle daarop.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.