OM niet-ontvankelijk na onduidelijkheid PV en daardoor niet voldoen aan klachtvereiste
/Gerechtshof Amsterdam 31 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2347
De raadsvrouw van de verdachte heeft op meerdere punten bepleit het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging. Zij baseert dit onder andere op het ontbreken van een klacht van aangever inhoudende de wens tot vervolging van de verdachte ten aanzien van smaad dan wel belediging.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Smaad en eenvoudige belediging zijn klachtdelicten. Vervolging kan dientengevolge alleen plaatsvinden op grond van een tijdig door de klachtgerechtigde ingediende klacht. Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat op grond van het dossier onvoldoende vast staat dat sprake is van een klacht.
Op 16 april 2016 doet slachtoffer 2 (hierna: aangever) aangifte van mishandeling, vernieling en bedreiging. Hij verklaart niet over smaad en belediging. Uit de inhoud van de aangifte als zodanig kan ook niet volgen dat aangever daartoe vervolging wenste, waarbij het hof opmerkt dat aangever niet op enigerlei wijze heeft verklaard in zijn eer en goede naam te zijn aangetast door het filmpje waarop te zien is dat hij in zijn rug wordt getrapt.
De klacht zoals is opgenomen op pagina 11 van het dossier in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen op pagina 59 roept vragen op met betrekking tot de betekenis van de klacht en het feit waarop deze klacht dan ziet, nu er in korte tijd twee soortgelijke incidenten hebben plaatsgevonden waarvan aangever aangifte heeft gedaan. Op verzoek van het hof is, om duidelijkheid te verkrijgen daaromtrent, een aanvullend proces-verbaal opgemaakt door de – naar later bleek – betreffende verbalisant. Naar aanleiding van dit aanvullend proces-verbaal heeft het openbaar ministerie tot twee maal toe per e-mailbericht nadere vragen gesteld. Deze nadere stukken en bevragingen hebben evenwel niet de gewenste duidelijkheid gebracht, maar scheppen integendeel nog meer onduidelijkheid over de voornoemde op pagina 11 van het dossier opgenomen klacht. Dat maakt dat het hof niet met zekerheid kan vaststellen of er door de aangever een klacht is ingediend en of hij de wens had tot vervolging van de verdachte wegens smaad dan wel belediging, welke wens tot vervolging het hof ook niet uit andere stukken genoegzaam is gebleken. Hieruit volgt dat niet voldaan is aan het wettelijk bepaalde klachtvereiste, zoals neergelegd in de betreffende artikelen 261 en 266 in verbinding met artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht. Bij deze stand van zaken zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn verdere vervolging.
Gezien de voorgaande conclusie van het hof behoeven de overige door de raadsvrouw gevoerde verweren geen bespreking meer.
Lees hier de volledige uitspraak.