Omdat de normadressaat van artikel 55 Verordening de gebruiker is en niet (ook) de verkoper, wordt de verdachte rechtspersoon vrijgesproken.
/Rechtbank Rotterdam 1 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4902
Naam verdachte rechtspersoon heeft op 22 maart 2017 twee verpakkingen Admire van 1,5 kilo verkocht aan naam bedrijf 1 en op 25 augustus 2017 vijf verpakkingen Admire van 400 gram aan naam bedrijf 2.
Naam bedrijf 1 en naam bedrijf 2 waren op grond van artikel 1, tweede lid onder b respectievelijk onder c, van de toelating verplicht om bij de koop van Admire bij de distributeur, naam verdachte rechtspersoon, een melding te doen en daarbij een certificaat over te leggen waarmee werd aangetoond dat hun kas voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Naam verdachte rechtspersoon heeft naast de melding door naam bedrijf 1 en naam bedrijf 2 van hen geen certificaten ontvangen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat naam verdachte rechtspersoon in 2017 twee keer het gewasbeschermingsmiddel Admire, met als toelatingsnummer 11483 N (W19), houdende de werkzame stof imidacloprid, heeft verkocht en daarbij niet heeft voldaan aan de eisen voor de verkoop die in artikel 3 in de toelating van Admire zijn gesteld. Naam verdachte rechtspersoon heeft zodoende opzettelijk gehandeld in strijd met artikel 55 en 31 van de EG Verordening 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: de Verordening). Handelen in strijd met artikel 55 van de Verordening levert een overtreding op van artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Wgb).
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat het aan naam verdachte rechtspersoon gemaakte verwijt op een ondeugdelijke grondslag is gebaseerd. Overtreding van artikel 3 van de toelating van Admire, waarin regels zijn gesteld over de verkoop van Admire, is niet terug te voeren op artikel 55 van de Verordening. Artikel 55 van de Verordening handelt over een juist gebruik en niet over de distributie van gewasbeschermingsmiddelen. Dit artikel richt zich dus enkel tot de gebruiker van een gewasbeschermingsmiddel en niet (ook) tot een verkoper/distributeur, wat naam verdachte rechtspersoon in deze zaak is. Naam verdachte rechtspersoon kan daarom niet worden verweten dat zij heeft gehandeld in strijd met artikel 55 van de Verordening en moet van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Beoordeling rechtbank
Uit het voorgaande volgt dat naam verdachte rechtspersoon door verkoop van Admire aan naam bedrijf 1 en naam bedrijf 2, terwijl door hen geen certificaat was overgelegd, heeft gehandeld in strijd met artikel 3 van de toelating van Admire.
De vraag die voorligt, is of dit handelen door naam verdachte rechtspersoon is aan te merken als een handelen in strijd met artikel 55 van de Verordening, zoals aan haar ten laste is gelegd.
In de Verordening zijn regels gesteld voor de toelating, het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de controle daarop binnen de Europese Gemeenschap.
Met de verkoop van Admire aan naam bedrijf 1 en naam bedrijf 2 heeft naam verdachte rechtspersoon, gelet op de definitie in artikel 3, onder 9 van de verordening, dit middel op de markt gebracht.
Artikel 55 van de Verordening schrijft voor dat gewasbeschermingsmiddelen op juiste wijze moeten worden gebruikt en bepaalt wat een ‘juist gebruik’ inhoudt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het begrip ‘gebruik’ ruim moet worden uitgelegd, in die zin dat niet alleen de gebruiker van een gewasbeschermingsmiddel zich aan deze eis moet houden, maar dat dit ook geldt voor een verkoper/distributeur van een gewasbeschermingsmiddel; een juist gebruik houdt mede in dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 van de Verordening zijn vastgesteld en deze voorschriften zien op zowel het op de markt brengen als het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel.
De economische politierechter volgt dit standpunt niet.
Ingevolge artikel 55 van de Verordening is sprake van een juist gebruik als aan drie voorwaarden wordt voldaan:
-de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast;
-er wordt voldaan aan de bepalingen van Richtlijn 2009/128/EG en met name aan de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming, en
- er wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven.
Gebruik overeenkomstig de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken ziet volgens de daarvan gegeven definitie, op de behandeling van planten of plantaardige producten. Richtlijn 2009/128/EG stelt een kader vast voor de totstandbrenging van een duurzaam gebruik van pesticiden. Beide voorwaarden zien op de feitelijke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel en richten zich daarmee tot de gebruiker van een gewasbeschermingsmiddel.
De economische politierechter is van oordeel dat dit, in lijn met de twee hiervoor genoemde voorwaarden, ook voor de derde voorwaarde geldt.
Volgens artikel 31 van de Verordening worden in de toelating voorschriften vastgesteld voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en voorschriften voor het gebruik daarvan.
In artikel 55 van de Verordening wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar wordt verwezen naar de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld én op het etiket nader zijn aangegeven. Voorschriften die op een etiket worden vermeld, zijn gebruiksvoorschriften. Het woord ‘voorschriften’ in artikel 55 van de Verordening moet dan ook worden gelezen als ‘gebruiksvoorschriften’. De wetgever heeft met deze voorwaarde bepaald dat een juist gebruik mede inhoudt dat een gebruiker zich dient te houden aan de gebruiksvoorschriften die in toelating van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel zijn vermeld en die op het etiket van dat gewasbeschermingsmiddel zijn aangegeven.
Het vorenstaande vindt steun in de Memorie van Toelichting bij artikel 20 Wgb, waarin het verbod is opgenomen te handelen in strijd met artikel 55 van de Verordening. In de Memorie van Toelichting is opgenomen:
“De essentie van de verordening is hetzelfde gebleven vergeleken met de richtlijn 91/414/EEG, namelijk dat slechts toegelaten middelen mogen worden verhandeld en gebruikt, zoals artikel 28 van de verordening bepaalt. Voorts mogen zij slechts volgens voorschrift worden gebruikt, hetgeen is vastgelegd in artikel 55 van de verordening. Beide voorschriften zijn aan te merken als kernbepalingen van de verordening.”
Ook hieruit blijkt dat artikel 55 van de Verordening zich richt tot de gebruiker van een gewasbeschermingsmiddel en niet ook, zoals artikel 28, tot de verkoper/distributeur.
Voor de ruime uitleg die de officier van justitie aan het begrip ‘juist gebruik’ heeft gegeven, is geen grond gevonden.
Het vorenstaande betekent dat naam verdachte rechtspersoon, zoals de verdediging heeft betoogd, niet heeft kunnen handelen in strijd met artikel 55 van de Verordening.
Voor zover naam verdachte rechtspersoon heeft gehandeld in strijd met artikel 28 van de Verordening door een gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen terwijl dat op dat moment in Nederland niet was toegelaten zonder ontvangst van een certificaat van de koper, is dit niet ten laste gelegd. Hierop zal dan ook niet nader worden ingegaan.
Omdat handelen in strijd met artikel 55 van de Verordening ten laste is gelegd maar dit niet bewezen kan worden verklaard, wordt naam verdachte rechtspersoon vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Lees hier de volledige uitspraak.