Omzeiling art. 69 lid 4 AWR door bewezenverklaarde aan te merken als overtreding van art. 225 lid i.p.v. lid 2 Sr?

Parket bij de Hoge Raad 22 september 2020, ECLI:NL:PHR:2020:813

Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden wegens

  • Feit 1: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd

  • Feit 2: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift

  • Feit 3: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat, te weinig belasting wordt geheven

  • Feit 4: medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift.

Middel

Ten tweede klagen de stellers van het middel dat het hof het onder 2 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als een strafbaar feit, te weten als overtreding van art. 225, eerste lid Sr, nu het hof ten aanzien van feit 2 en 3 in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat twee valse facturen die worden genoemd in de bewezenverklaring van feit 2 daadwerkelijk door A zijn gebruikt. Als ik de stellers van het middel goed begrijp, zijn zij van mening dat door dit gebruik in de relatie tot de fiscus het bewezenverklaarde moet worden aangemerkt als overtreding van art. 225, tweede lid, Sr, waarop de vervolgingsuitsluitingsgrond van art. 69, vierde lid, AWR van toepassing is. Door desalniettemin het onder 2 bewezenverklaarde te kwalificeren als een strafbaar feit is deze vervolgingsuitsluitingsgrond – tegen de lijn die de wetgever beoogde met de introductie daarvan – omzeild.

Conclusie AG

Voor de beoordeling van de tweede deelklacht stel ik het volgende voorop. Artikel 69, vierde lid, AWR sluit strafvervolging ter zake van art. 225, tweede lid, Sr uit voor zover het feiten betreft die onder art. 69, eerste of tweede lid, AWR vallen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de vraag of ook samenloop van fiscale beboeting met strafvervolging op grond van het eerste lid van artikel 225 Sr dient te worden uitgesloten, door de staatssecretaris van Financiën uitdrukkelijk negatief is beantwoord. Daartoe is in de Memorie van Antwoord inzake de Wet tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingwet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van administratieve boeten en van het fiscale strafrecht onder meer het volgende overwogen:

“De gedraging die het fiscale vergrijp oplevert, is immers niet identiek aan hetgeen in artikel 225, eerste lid, Sr is strafbaar gesteld, ook al hangen beide samen. Bij de fiscale vergrijpen vormt het gebruik dat van een stuk wordt gemaakt in de verhouding tot de fiscus de kern van de zaak, terwijl de genoemde strafbepaling bij uitstek ziet op het opmaken van een vals geschrift. De situatie zou kunnen worden vergeleken met de strafvervolging van iemand die eerst een stuk vervalst en vervolgens zelf van dat valse stuk gebruik maakt ten opzichte van een derde. Ook in die situatie zou zo iemand cumulatief de overtreding van artikel 225, eerste lid, en van artikel 225, tweede lid, Sr ten laste kunnen worden gelegd.”

In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat namens A onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan en dat de Belastingdienst op basis daarvan ten onrechte bedragen aan A heeft uitbetaald. Toen de Belastingdienst onderzoek ging doen naar deze aangiftes, heeft de verdachte als feitelijke leidinggever een valse bedrijfsadministratie op laten zetten om de onjuistheid van de aangiften te verhullen. Uit de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 blijkt dat facturen vals zijn opgemaakt en in de administratie van A zijn opgenomen (feit 2), en dat vervolgens twee van de in de bewezenverklaring van feit 2 genoemde facturen aan een medewerker van de belastingdienst ter beschikking zijn gesteld (feit 3). Het onder 2 bewezenverklaarde heeft het hof, conform de bedoeling van de steller van de tenlastelegging, aangemerkt als overtreding van art. 225, eerste lid, Sr en het onder 3 bewezenverklaarde als overtreding van art. 68 jo art. 69 AWR.

Gelet op hetgeen ik voorop heb gesteld, geeft dit oordeel van het hof – anders dan de stellers van het middel voorstaan – geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het onder 2 bewezenverklaarde betreft het valselijk opmaken van een deel van de bedrijfsadministratie van A met het oog op het gebruik daarvan in de zin van art. 225, eerste lid, Sr en niet het voorhanden hebben van deze valse administratie of het gebruik daarvan. Voor het gebruik van valse stukken in relatie tot de Belastingdienst heeft het hof bij feit 3 vervolgens de AWR toegepast. Van een omzeiling van de vervolgingsuitsluitingsgrond die is neergelegd in art. 69, vierde lid, AWR is derhalve geen sprake. Daarmee faalt de tweede deelklacht.

Ten overvloede merk ik nog op dat indien deze vervolgingsuitsluitingsgrond van toepassing zou zijn geweest, dat niet zou hebben dienen te leiden tot niet-strafbaarheid van het bewezenverklaarde, maar tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^