Onderzoek tachograafschrijf door technische recherche: deskundigenonderzoek als bedoeld in art. 150 Sv waarop art. 51i en art. 51 lid 2k Sv van toepassing zijn?
/Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2774 Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 17 juni 2014 de verdachte vrijgesproken van de hem onder 2 tenlastegelegde brandstichting van een personenauto, en ter zake van de feiten 1, 3 en 4, die telkens opleveren, opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Namens de verdachte heeft mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
Middel
Het middel valt uiteen in vier onderdelen:
- het hof heeft verbalisant 1 ten onrechte als deskundige aangemerkt als bedoeld in de art. 51k en 343 Sv, omdat het door hem verrichte tachograaf-schijfonderzoek moet worden verricht door een deskundige in de zin van art. 51k Sv aangezien het niet kan worden beschouwd als een “technisch onderzoek”, terwijl verbalisant 1 niet is opgenomen in het landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen dat wordt beheerd door de NRGD;
- het door de deskundige verbalisant 1 gedane onderzoek moet (dus) worden gelijkgesteld met een onderzoek dat is verricht door een verbalisant die naar eigen zeggen deskundig is ten aanzien van voetzolen;
- het hof heeft de afwijzing van het verzoek tot toevoeging aan het dossier van de gegevens van de tachograafschijf onvoldoende met redenen omkleed; en tot slot
- heeft het hof ten onrechte niet, althans onvoldoende gemotiveerd gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het signalement van de verdachte niet overeenkomt met het signalement van de perso(o)n(en) die door getuigen zéér kort voor de brandstichting in de zaak “Hazeldonk” zijn waargenomen.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad doet de zaak af onder verwijzing naar art. 81 RO.
Conclusie AG
De eerste klacht heeft zoals gezegd betrekking op het onderzoek van de tachograafschrijf dat is verricht door verbalisant 1. De in het middel aangevoerde bezwaren komen erop neer dat verbalisant 1 een ‘deskundigenonderzoek’ heeft uitgevoerd en geen ‘technisch onderzoek’ aangezien een onderzoek van de tachograafschijf niet als een ‘technisch onderzoek’ kan worden aangemerkt. En omdat verbalisant 1 een deskundigenonderzoek heeft uitgevoerd, moet het hof hem dus wel hebben aangemerkt als deskundige zoals bedoeld in art. 51i Sv. Dat zou het hof dan ten onrechte hebben gedaan. Als verbalisant 1 als deskundige zou zijn aangewezen dan had het hof dit namelijk op grond van het bepaalde in art. 51k, tweede lid, Sv moeten motiveren omdat verbalisant 1 niet als deskundige is opgenomen in het landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen zoals bedoeld in art. 51k, eerste lid, Sv, aldus de steller van het middel.
Onder de opsomming van bewijsmiddelen in het bestreden arrest heeft het hof tweemaal geciteerd uit een proces-verbaal van tachograaf- en dataonderzoek dat is opgemaakt door de hier bedoelde inspecteur van de landelijke eenheid verbalisant 1 en verbalisant 2. In zijn nadere bewijsoverwegingen verwijst het hof tevens naar de verklaring die verbalisant 1 heeft afgelegd bij gelegenheid van zijn verhoor ter terechtzitting als deskundige.
De hiertegen gerichte eerste klacht faalt om verscheidene redenen, die ik niet eens allemaal zal bespreken. Het komt er in essentie op neer dat de klacht feitelijke grondslag mist. Er is weinig twijfel over dat het proces-verbaal van tachograaf- en dataonderzoek van 3 mei 2011, opgemaakt door verbalisant 1 en verbalisant 2, het resultaat is van ‘technisch opsporingsonderzoek’. Ik zal die opvatting toelichten.
Uit de parlementaire voorbereiding van de Wet deskundige in strafzaken (hierna: de Wet) kan worden opgemaakt dat ‘technisch opsporingsonderzoek’ niet wordt aangemerkt als deskundigenonderzoek (als bedoeld in art. 150 Sv) waarop de regeling van de benoeming van een deskundige (art. 51i Sv e.v.) van toepassing is. Kwesties rond ‘technisch onderzoek’ zijn voor de praktijk vastgelegd in de Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek. Eerst geef ik twee onderdelen weer uit de parlementaire voorbereiding van de Wet, en vervolgens een onderdeel van de genoemde aanwijzing.
Met betrekking tot het onderscheid tussen ‘technisch opsporingsonderzoek’ en ‘deskundigenonderzoek’, houdt de memorie van toelichting het volgende in:
“Het werk van de Technische Recherche is sterk specialistisch van aard. Volgens de huidige praktijk wordt dergelijk onderzoek evenwel niet aangemerkt als deskundigenonderzoek. Als regel kan ervan worden uitgegaan dat technisch onderzoek binnen de eigen politieorganisatie wordt uitgevoerd. Zodra daarbij de hulp moet worden ingeroepen van externe derden, zoals TNO of het Nederlands Instituut voor de Brandweer rijst de vraag of deze niet als deskundigen moeten worden aangemerkt. In die gevallen zou de opdracht daartoe door de officier van justitie of op diens vordering door de rechter-commissaris moeten verleend. Voor de verdediging komen dan ook mogelijkheden om de omvang of richting van het deskundigenonderzoek te beïnvloeden ter beschikking. Ik zal aan het College van procureurs-generaal vragen om een aanwijzing op te stellen waarin ten behoeve van de politie wordt verduidelijkt wat doorgaans als technisch onderzoek wordt aangemerkt. Daarin kan voorts worden bepaald dat bepaalde soorten technisch onderzoek slechts door de officier van justitie kunnen worden bevolen of gevorderd.”
Met betrekking tot datzelfde onderscheid houdt de nota naar aanleiding van het verslag het volgende in:
“De leden van de CDA-fractie willen weten hoe het nu precies zit met de deskundigen op het terrein van het technische onderzoek. Ik heb eerder uiteengezet dat een strikte scheiding tussen (technisch) deskundigenonderzoek en specialistische opsporing niet in alle opzichten te maken is. Het College van procureurs-generaal heeft mij vooruitlopend op de aanwijzing die ik heb verzocht, reeds het volgende laten weten. Uitgangspunt is dat de politie zelf vaak reeds over zeer veel specialistische kennis bij de opsporing beschikt, die voor een deel is geconcentreerd bij het Korps Landelijke Politiediensten, zoals bij voorbeeld kennis omtrent vuurwapens, explosieven en synthetische drugs. Ook het NFI verricht op verzoek van de politie onderzoek direct ten behoeve van de opsporing, zonder dat daarbij sprake is van deskundigenonderzoek in de strikte zin van de onderhavige wettelijke regeling. Zo verleent het NFI bijstand aan forensische opsporing op de plaats van het delict, waarbij het veelal gaat om onderzoek naar sporen, vezels e.d.
Resultaten van specialistisch onderzoek dat wordt verricht ten behoeve van de opsporing in een concrete strafzaak worden gerelateerd in een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar of een relaas van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het strafdossier.
Dat er sprake is van specialistisch opsporingsonderzoek betekent niet dat er geen tegenonderzoek door een deskundige kan worden verricht.”
Zoals in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag werd aangekondigd, is een Aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek tot stand gekomen die op 1 januari 2010 in werking is getreden. Met betrekking tot het onderscheid tussen ‘technisch opsporingsonderzoek’ en ‘deskundigenonderzoek’, houdt deze aanwijzing het volgende in:
“In deze aanwijzing wordt verduidelijkt welk onderzoek als technisch opsporingsonderzoek heeft te gelden en daarom niet wordt aangemerkt als deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 150 Sv. De wetgever heeft niet voor ogen gehad onderzoeken die doorgaans door de technische recherche of specialistische functionarissen van andere opsporingsinstanties worden verricht, aan te merken als deskundigenonderzoek in de zin van de wet. Om die reden is dan ook aansluiting gezocht bij de specialismen die binnen de technische recherche beschikbaar zijn voor het maken van het onderscheid tussen technisch opsporingsonderzoek enerzijds en deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 150 Sv.”
Het door verbalisant 1 verrichte onderzoek van de tachograaf heeft het hof klaarblijkelijk aangemerkt als ‘technisch opsporingsonderzoek’. Daarop is de Wet deskundige in strafzaken niet van toepassing. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is geenszins onbegrijpelijk.
Een en ander staat er niet aan in de weg dat verbalisant 1 vervolgens door het hof omtrent het door hem verrichte onderzoek aan de tachograafschijf op de voet van art. 299 Sv ter terechtzitting als deskundige is gehoord. Het is immers aan de feitenrechter om te beoordelen of een individu op het relevante terrein deskundig moet worden geacht. Het verhoor van verbalisant 1 als deskundige ter terechtzitting kan zoals gezegd niet worden gelijkgesteld met zijn benoeming als deskundige als bedoeld in art. 51i Sv, zodat het motiveringsvoorschrift van art. 51k, tweede lid, Sv hierop niet van toepassing is. De benoeming van verbalisant 1 als deskundige heeft niet plaatsgehad, en dat was - zoals hierboven reeds door mij betoogd - ook niet nodig.
De eerste klacht faalt.
De tweede klacht, te weten dat het door de getuige-deskundige verbalisant 1 gedane onderzoek moet worden gelijkgesteld met een onderzoek verricht door een verbalisant die naar eigen zeggen deskundig is ten aanzien van voetzolen, is niet nader onderbouwd en komt daarom niet voor bespreking in aanmerking. Overigens vermag ik niet in te zien welke relevantie deze klacht heeft.
Met betrekking tot de derde klacht, namelijk dat het hof de afwijzing van het verzoek tot toevoeging aan het dossier van de gegevens van de tachograafschijf onvoldoende met redenen heeft omkleed, merk ik het volgende op.
Ter terechtzitting van het hof van 20 mei 2014, heeft de raadsman van de verdachte verzocht “de volledige digitale gegevens van de tachograaf aan het dossier toe te voegen teneinde de verdediging in staat te stellen om de bevindingen van verbalisant 1 en verbalisant 2 te toetsen.” Het hof heeft het verzoek afgewezen en daartoe in zijn arrest als volgt overwogen:
“Het hof ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen teneinde de digitale opslag van de gegevens van de tachograafschijf aan het dossier toe te voegen, zoals door de verdediging in voorwaardelijke zin is verzocht. Het hof overweegt daartoe dat het onderzoek aan de hand van de gegevens van de tachograafschijf is uitgevoerd door verbalisant 1 en geschaduwd door verbalisant 2. Ter terechtzitting van het hof is verbalisant 1 als deskundige gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld om verbalisant 1 te bevragen over de methode van het onderzoek en de resultaten van het onderzoek te toetsen. Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, de noodzaak om daarnaast de digitale opslag van de gegevens van de tachograaf aan het dossier toe te voegen niet is gebleken. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.”
Bij de beoordeling van het ter terechtzitting gedane verzoek heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd (noodzaakcriterium). Onbegrijpelijk acht ik het oordeel niet, gelet op de mogelijkheid die de raadsman ter terechtzitting heeft gehad om de deskundige te ondervragen. De raadsman heeft daarvan blijkens het proces-verbaal gebruik gemaakt, zoals is weergeven op de ruim vijftien pagina’s waarmee in het proces-verbaal van de terechtzitting verslag is gedaan van het verhoor van Ter terechtzitting van het hof van 20 mei 2014, heeft de raadsman aangevoerd dat getuigen een signalement hebben gegeven van een man die in de buurt van de parkeerplaats is gezien waar even later bleek dat brand was gesticht in een vrachtwagen terwijl die man niet de verdachte kan zijn. In de ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie, die aan het proces-verbaal is gehecht en daarvan deel uitmaakt, is hierover het volgende opgemerkt:
“Los van het feit dat blijkens de tachograaf gegevens cliënt in de buurt van deze parking heeft stilgestaan, is er een zeer groot aantal getuigen die wijzen op een mogelijke verdachte waar we van kunnen vaststellen dat dit in ieder geval cliënt niet kan zijn. Zo spreekt men over een man met een wit t-shirt en bril … rond de 50 jaar met grijs haar. Maar ook wordt een man met kort zwart haar genoemd die tussen de trailers zou hebben gestaan. Slechts enkele minuten later is de brand waargenomen.”
Het hof heeft op dit specifieke punt niet gereageerd. Het hof heeft in zijn arrest wel overwogen dat en waarom het de verdachte was die naar zijn oordeel brand heeft gesticht in de vrachtwagen die stond op de door de raadsman bedoelde parkeerplaats. De motiveringsplicht die de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt meebrengt, dicteert niet dat het hof moet reageren op ieder detail van de onderbouwing van het standpunt. De kern van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is in dit geval dat de verdachte de brand niet heeft gesticht en dat standpunt heeft het hof in zijn arrest gemotiveerd - en weloverwogen - weerlegd. Hierbij merk ik op dat het feit dat er andere mensen worden gezien op een parkeerplaats voor vrachtwagens mij niet bevreemdt nu het volgens de bewijsvoering etenstijd was en druk op de parkeerplaats.
De klacht faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.