Ontneming: Kunnen bespaarde woonlasten aangemerkt worden als wederrechtelijk verkregen voordeel?
/Hoge Raad 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1080
De betrokkene is in de aan de ontnemingszaak ten grondslag liggende hoofdzaak veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het aanwezig hebben van hennep. Uit de bestreden uitspraak blijkt dat hij is vrijgesproken van – kort gezegd – hennepteelt. De politierechter heeft in het in zoverre bevestigde vonnis de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat aan de hand van de omvang van de door de betrokkene bespaarde woonkosten en heeft in dat verband het volgende geoordeeld:
“4.3.1. Woonkosten
Veroordeelde heeft in de woning aan de a-straat gewoond, waar een hennepkwekerij is aangetroffen. Veroordeelde heeft tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij wist van de hennepkwekerij. Hij is niet betrokken bij de opbouw daarvan en ook niet bij het onderhoud ervan. Hij heeft tevens verklaard dat er een afspraak is gemaakt met de personen die zich wel met de hennepkwekerij bezig hielden, die inhield dat de huur, het gas, de elektriciteit en het water niet door veroordeelde hoefde te worden betaald. In die zin heeft veroordeelde wederrechtelijk voordeel genoten. Het gaat hierbij om een periode van 9 maanden, van maart 2010 tot en met november 2010.
De politierechter berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
De maandelijkse woonkosten voor het perceel aan de a-straat schat de politierechter op:
Huur € 647,41
Servicekosten € 120,70
Nuon energiekosten € 113,63 +
Totaal per maand € 881.74
De totale woonkosten voor de periode van maart 2010 tot en met november 2010 schat de politierechter op 9 * € 881,74 = € 7.935.66
4.3.2 Netto wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de politierechter heeft veroordeelde uit de baten van voornoemd strafbaar feit voordeel verkregen dat de politierechter schat op € 7.935,66. De politierechter ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden zoals hiervoor zijn vermeld.”
In hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene betoogd dat de bespaarde huurpenningen niet kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit de pleitnotities, waarvan de inhoud volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep als daar ingevoegd geldt, blijkt dat de raadsman daartoe onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“Het primaire standpunt van de verdediging luidt dat de huurpenningen die de huurder niet hoeft te betalen, terwijl hij weet dat er in het pand dat hij huurt een hennepkwekerij gevestigd zit, niet aangemerkt kunnen worden als wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter onderbouwing van dit standpunt is in de memorie van grieven verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO:1618). Hierbij wordt gepersisteerd. Volgens het Openbaar Ministerie heeft de hennepoogst op zich niets te maken met wederrechtelijk verkregen voordeel. In de visie van de verdediging is het evenwel niet strafbaar de huur van iemand anders te betalen, of je huur door iemand anders te laten betalen. Het voordeel dat men daaruit verkrijgt, is dan ook niet per definitie wederrechtelijk. Dat wordt pas anders als de huurpenningen betaald zijn met geld dat, middellijk of onmiddellijk, uit enig misdrijf afkomstig is. Pas dan kan gezegd worden dat het voordeel, bestaande uit door een ander betaalde huurpenningen, wederrechtelijk is. Gesteld kan worden dat een hennepkwekerij eerst geld oplevert nadat er geoogst is en de hennep verkocht is. Het aanwezig hebben en telen van hennep leveren als zodanig namelijk nog geen voordeel op. Zo bezien valt het niet uit te sluiten dat het geld waarmee de huurpenningen van cliënt aanvankelijk betaald zijn, niet uit misdrijf afkomstig is en dat er in die periode derhalve geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.”
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Het primaire standpunt van de verdediging luidt dat de huurpenningen die de huurder niet hoeft te betalen, terwijl hij weet dat er in het pand dat hij huurt een hennepkwekerij gevestigd zit, niet aangemerkt kunnen worden als wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter onderbouwing van dit standpunt is in de memorie van grieven verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO1618). Hierbij wordt gepersisteerd.
Volgens het Openbaar Ministerie heeft de hennepoogst op zich niets te maken met wederrechtelijk verkregen voordeel. In de visie van de verdediging is het evenwel niet strafbaar de huur van iemand anders te betalen, of je huur door iemand anders te laten betalen. Het voordeel dat men daaruit verkrijgt, is dan ook niet per definitie wederrechtelijk. Dat wordt pas anders als de huurpenningen betaald zijn met geld dat, middellijk of onmiddellijk, uit enig misdrijf afkomstig is. Pas dan kan gezegd worden dat het voordeel, bestaande uit door een ander betaalde huurpenningen, wederrechtelijk is. Gesteld kan worden dat een hennepkwekerij eerst geld oplevert nadat er geoogst is en de hennep verkocht is. Het aanwezig hebben en telen van hennep leveren als zodanig namelijk nog geen voordeel op. Zo bezien valt het niet uit te sluiten dat het geld waarmee de huurpenningen van cliënt aanvankelijk betaald zijn, niet uit misdrijf afkomstig is en dat er in die periode derhalve geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel."
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de veroordeelde heeft aangevoerd dat de huurpenningen die de veroordeelde niet hoefde te betalen, niet kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. De raadsman heeft in dit verband gesteld dat het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO1618) naar analogie moet worden toegepast. Met name acht hij rechtsoverweging 2.3 relevant, die luidt:
"2.3. Anders dan het middel betoogt, brengt de enkele omstandigheid dat de betrokkene - naar in 's Hofs uitspraak ligt besloten - nadat hij ervan op de hoogte was geraakt dat in het door hem ook voordien reeds verhuurde pand door de huurder een hennepkwekerij werd gedreven, de huurovereenkomst niet heeft beëindigd of de huurder heeft gesommeerd het drijven van die kwekerij te beëindigen, niet mee dat de nadien ontvangen huurpenningen als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt."
Voorts levert in het onderhavige geval het door een ander laten betalen van de huur door een derde niet per definitie wederrechtelijk verkregen voordeel op, omdat niet vaststaat dat het geld waarmee de huur is betaald uit enig misdrijf afkomstig is. De hennepkwekerij zelf kon pas geld opleveren nadat de oogst zou zijn verkocht, hetgeen pas rond 9 oktober 2010 het geval is geweest. (...)
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Onder voordeel in de zin van artikel 36e Wetboek van Strafrecht is de besparing van kosten begrepen.
Het door de huurder niet (zelf) hoeven te betalen van huurpenningen voor de woning, waarin een hennepkwekerij wordt gebouwd, is als zodanig aan te merken. Anders dan in de in het door de raadsman aangehaalde arrest beschreven situatie is de veroordeelde geen verhuurder, maar huurder en wist hij van meet af aan, nog voordat hij de huurovereenkomst met de verhuurder aanging, dat er een hennepkwekerij in de woning zou worden ingericht. In zoverre laat de onderhavige zaak zich niet vergelijken met de zaak waarin een bonafide verhuurder er op een gegeven moment achter komt dat in het reeds verhuurde pand een hennepkwekerij werd gedreven.
Dat het geld waarmee de huurpenningen voor de verdachte zijn betaald uit enig misdrijf afkomstig moet zijn om in dit geval wederrechtelijk verkregen voordeel op te leveren, vindt geen steun in het recht, zodat het verweer waaraan die stellingname ten grondslag ligt, reeds daarom faalt."
Middel
Het middel komt op tegen de verwerping van een gevoerd verweer inhoudende "dat de huurpenningen die de veroordeelde niet hoefde te betalen, niet kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel".
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op de kosten die de betrokkene zich heeft bespaard doordat met zijn medeweten in zijn huurwoning een hennepkwekerij werd gebouwd en hij - overeenkomstig de afspraak met de personen die zich met de kwekerij bezighielden - voor die woning geen huur hoefde te betalen. Mede gelet op art. 36e, vijfde lid, Sr geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 's Hofs oordeel is voorts niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.