Ontneming na in strijd met de Wwft niet verrichten van cliëntenonderzoek

Rechtbank Amsterdam 16 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2596

Veroordeelde is onder meer veroordeeld voor het niet verrichten van cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft bij contante betalingen van € 15.000 of meer. In de administratie van veroordeelde zijn in totaal 46 contante transacties van € 15.000 of meer aangetroffen. In de administratie van veroordeelde zijn geen cliëntendossiers aangetroffen. De vertegenwoordiger van verdachte, bestuurder persoon, heeft op de zitting verklaard dat er nooit cliëntenonderzoek werd verricht.

De rechtbank vindt op grond hiervan dat er voldoende aanwijzingen zijn dat veroordeelde voor deze 46 transacties niet heeft voldaan aan haar plicht om cliëntenonderzoek te doen.

De vordering van de officier van justitie van 20 januari 2023 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 337.257.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het niet melden van ongebruikelijke contante betalingen van € 15.000 of meer en het niet doen van cliëntenonderzoek. Daardoor verkreeg veroordeelde een betere concurrentie-positie, omdat zij ‘niet moeilijk’ deed. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat daardoor is verkregen bedraagt op grond van het ontnemingsrapport € 337.257 en bestaat uit het totaalbedrag van alle 46 transacties. Als veroordeelde zich wel aan de regels had gehouden, zouden haar klanten de orders in kwestie niet bij haar hebben geplaatst.

Standpunt van de verdediging

Vanwege het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel zou per contante transactie van € 15.000 of meer moeten worden bekeken of deze transactie ook zou zijn verricht als er wel een cliëntenonderzoek zou zijn verricht. Dit kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Persoon heeft verklaard dat hij (of één van zijn werknemers) bij de meeste van deze transacties op de hoogte was van de identiteit van de klanten en dat het doen van cliëntenonderzoek dus (nagenoeg) niet voor een lagere omzet en winst zou hebben gezorgd. De ontnemingsvordering moet worden afgewezen, omdat de causaliteit tussen de strafbare gedraging en het verkregen voordeel ontbreekt. Mocht de rechtbank dat anders zien, dan zal het wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden geschat. Daarbij moet worden geschat welk percentage van de transacties geen doorgang zou hebben gevonden als het cliëntenonderzoek wel zou zijn gedaan.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het ontnemingsrapport op € 337.257.

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is bedoeld om de financiële positie van veroordeelde zoveel mogelijk te herstellen in de positie waarin zij zou hebben verkeerd als zij geen strafbare feiten zou hebben gepleegd. Dit vanuit de gedachte dat misdaad niet mag lonen.

Veroordeelde is op grond van artikel 3 Wwft verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten bij contante betalingen van € 15.000 of meer. Contante transacties van € 15.000 of meer waarbij geen cliëntenonderzoek wordt gedaan, zijn op grond van artikel 5 Wwft verboden. De winst uit de 46 contante transacties van € 15.000 of meer is dan ook voordeel dat veroordeelde met schending van een wettelijk voorschrift heeft verkregen. Daarmee is de causaliteit tussen de overtreding van het voorschrift en het voordeel gegeven. Dat veroordeelde zonder de overtreding van het voorschrift in deze periode ook (andere) winst zou kunnen hebben gemaakt, doet daar niet aan af. Bovendien heeft de verdediging die stelling onvoldoende onderbouwd. Gezien de bewijsverhoudingen in de ontnemingsprocedure had het op de weg van de verdediging gelegen om met een alternatieve berekening aannemelijk te maken dat en voor welk bedrag ook winst zou zijn gemaakt als veroordeelde geen strafbare feiten had gepleegd.

Voor de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel sluit de rechtbank aan bij de berekening in het ontnemingsrapport.5 Die berekening is voldoende onderbouwd.

De berekening is gebaseerd op de brutowinstmarge per jaar over de ontvangen contante transacties van € 15.000 of meer in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2017 min de af te dragen omzetbelasting per jaar. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten, conform de berekening uit het ontnemingsrapport op € 337.257.

De verplichting tot betaling

Zoals gezegd is de ontnemingsmaatregel een herstelmaatregel. Het is niet bedoeld als (extra) straf. Het is dus niet de bedoeling dat de financiële situatie van veroordeelde door de ontnemingsmaatregel slechter wordt dan als de strafbare feiten niet zouden zijn gepleegd. De rechtbank vindt het in dit geval waarschijnlijk dat als veroordeelde het hele bedrag moet terugbetalen zij in een slechtere financiële positie zou komen dan als zij de strafbare feiten niet zou hebben gepleegd. De rechtbank vindt het namelijk aannemelijk dat een deel van de transacties ook zouden hebben plaatsgevonden als veroordeelde wel een cliëntenonderzoek zou hebben verricht. Om die reden vindt de rechtbank het niet redelijk om het totale geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten voor een alternatieve berekening. De rechtbank bepaalt daarom naar redelijkheid dat veroordeelde 10% van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet hoeft terug te betalen.

De rechtbank heeft gezien dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank volstaat met de constatering daarvan, omdat met de overschrijding in de hoofdzaak al rekening is gehouden.

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 303.531.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^