Ontneming: Overschrijding redelijke termijn na terugwijzing door HR
/Hoge Raad 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2657
Bij arrest van 22 januari 2013 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 maart 2015 houdt in dat de raadsman van de betrokkene per fax van 19 maart 2015 heeft verzocht om "de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij verhinderd is te verschijnen door acute gezondheidsklachten" en dat het Hof vervolgens het onderzoek voor onbepaalde tijd heeft geschorst. Ter terechtzitting van 24 juli 2015 heeft het Hof het onderzoek opnieuw aangevangen in verband met de gewijzigde samenstelling van het Hof. Het Hof heeft op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan.
De bestreden uitspraak houdt in:
"Nu het hof het vonnis van de eerste rechter heeft bevestigd ten aanzien van de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, komt het hof - evenals de rechtbank - tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van 2.632 euro.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de onderhavige zaak in de fase van het huidige hoger beroep met ongeveer twee maanden is overschreden. Gelet op de lange duur van de totale procedure, maar voorts in aanmerking nemende dat sprake is van een zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn, ziet het hof aanleiding om de betalingsverplichting te matigen tot een bedrag van 2.500 euro."
Middel
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad.
Beoordeling Hoge Raad
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.7).
Kennelijk heeft het Hof bij zijn oordeel over de overschrijding van de redelijke termijn betrokken - hetgeen het mocht doen - dat het onderzoek ter terechtzitting op 20 maart 2015 op verzoek van de raadsman van de betrokkene is geschorst. Gelet daarop alsmede op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, is 's Hofs oordeel dat te dezen sprake is van een zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer twee maanden, niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.