Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit valsheid in geschrifte (facturen halalvlees)
/Gerechtshof 's-Hertogenbosch 2 mei 2013, LJN CA1257
De veroordeelde is bij vonnis van 18 januari 2012 door de rechtbank veroordeeld voor het als rechtspersoon medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het hof komt op basis van de bewijsmiddelen tot het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
De veroordeelde heeft voordeel genoten door het volgende. De vleesbedrijven X en Y factureerden hoeveelheden vlees aan de veroordeelde, terwijl dat vlees nooit werd geleverd. Vervolgens factureerde de veroordeelde dezelfde hoeveelheden vlees terug aan X en Y met de vermelding dat het om halalvlees ging. Zodoende konden X en Y het vlees dat niet halal was geslacht wel als halalvlees verkopen. De veroordeelde factureerde aan X en Y met een opslag van 7 cent per kilo vlees(product). Per kilo vlees(product) dat op voormelde wijze vals/valselijk werd gefactureerd verdiende de veroordeelde dan ook 7 cent.
In totaal is op deze wijze 1.041.149 kilo vlees gefactureerd met een opslag van 7 cent. Het wederrechtelijk verkregen voordeel kan derhalve worden vastgesteld op 1.041.149 x € 0,07 = € 72.880,43.
Kosten die in mindering zouden moeten worden gebracht op dit voordeel zijn niet gesteld of gebleken. Wel heeft de verdediging betoogd dat een vordering van € 83.000 die de veroordeelde op vleeshandelaar/X/Y had, in mindering zou moeten worden gebracht. Het hof verwerpt dit betoog. Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden slechts aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. Nog afgezien van de vraag of de vordering in rechte is toegekend of zelfs maar vaststaat, stelt het hof vast dat de veroordeelde heeft getracht door het plegen van valsheid in geschrifte een eigen vordering te innen. Het kan niet zo zijn dat een verrekening die de veroordeelde op illegale wijze heeft getracht te effectueren, in deze ontnemingsprocedure alsnog wordt gelegitimeerd.
Dat de vordering van de veroordeelde niet wordt verrekend met het wederrechtelijk verkregen voordeel is niet in strijd met het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel zoals door de raadsman van veroordeelde is betoogd. De veroordeelde verkeert thans immers, evenals voor deze ontnemingsprocedure, in de positie om op rechtmatige wijze zijn beweerdelijke vordering te innen.
Het hof legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 72.880,43 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Lees hier de volledige uitspraak.