Ontnemingsvordering rijschoolhouder na veroordeling ambtelijke omkoping van CBR-examinator
/Rechtbank Den Haag 26 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12823
De veroordeelde, een rijschoolhouder en rijinstructeur, is door de rechtbank op 18 april 2016 veroordeeld wegens de (ambtelijke) omkoping van een examinator van het CBR. In de periode van 29 maart 2012 tot en met 29 september 2014 heeft verdachte geld geboden, teneinde kandidaten voor het rijexamen te laten slagen, ongeacht de vraag of zij wel voldeden aan de rijgeschiktheidsnorm.
Zowel de inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie als zijn conclusie van eis strekken ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van €134.400.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen, omdat de veroordeelde in het geheel geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de berekening van de politie en het openbaar ministerie niet aansluit bij de bewezenverklaring en motivering van de rechtbank in het strafvonnis en dat de factoren die de politie heeft gebruikt ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoende redengevend c.q. betrouwbaar zijn.
De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van €67.500 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Lees verder: