Ontnemingsvordering van EUR 50 miljoen: hoe ver reikt de bewijsplicht van het OM?

Rechtbank Rotterdam 17 september 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7749

Bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 22 november 2013 is naam veroordeelde veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr), medeplegen van aanwezig hebben van 135 kilogram cocaïne (artikel 2 onder C van de Opiumwet), medeplegen van witwassen (artikel 420bis Sr) en medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen (artikel 10a van de Opiumwet).

De vordering van de officier van justitie mr. M.L.B. Wille strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr wordt geschat op € 50.831.156,- en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 50.811.156.

De rechtbank heeft in een zeer uitgebreid vonnis een ontnemingsvordering toegewezen tot een bedrag van 50 miljoen euro. In het vonnis wordt ingegaan onder meer ingegaan op de uitgangspunten voor de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel, vermogensvergelijking en de bewijslastverdeling.

Bewijslastverdeling / zwijgrecht

De verdediging stelt dat het openbaar ministerie niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijsplicht. Immers, het openbaar ministerie heeft geen enkel onderzoek verricht naar inkomsten c.q. vermogen in de jaren 2000-2008, waardoor geheel ten onrechte en op onjuiste gronden het beginsaldo en de legale ontvangsten op nul zijn gezet. Dat geen informatie beschikbaar is bij de Belastingdienst, Kamer van Koophandel of andere instanties is niet vreemd aangezien de veroordeelde in die periode meerdere malen vanuit Nederland emigreerde naar het buitenland (Frankrijk, Spanje, Dubai).

Beoordeling

Op 9 december 2011 is de machtiging van de rechter-commissaris tot het instellen van een SFO aan de veroordeelde uitgereikt. De veroordeelde was vanaf die datum dus op de hoogte van het feit dat tegen hem een SFO was ingesteld. Gelet hierop had het op de weg van de veroordeelde gelegen om een deugdelijke administratie te voeren en/of documenten dan wel verklaringen van getuigen te verkrijgen teneinde zijn gestelde beginvermogen en/of legale inkomsten uit het verleden nader te onderbouwen dan wel van een begin van aannemelijkheid te voorzien. Dat heeft hij niet gedaan en dit dient voor zijn risico te blijven.

Blijkens het ontnemingsrapport van 8 oktober 2015 heeft de veroordeelde in de onderzochte periode geen legale inkomsten c.q. vermogen gehad. Bij die stand van zaken en gelet op de bewijslastverdeling in ontnemingszaken ligt het op de weg van de veroordeelde om zijn stellingen aannemelijk te maken en nader te onderbouwen. In dit verband is van belang dat de veroordeelde op 2 oktober 2015, in het bijzijn van zijn raadsman, is geconfronteerd met de onderzoeksresultaten uit het SFO en in de gelegenheid is gesteld te reageren op de bevindingen neergelegd in voormeld rapport. Uit dit rapport volgt onder andere dat onderzoek in Dubai heeft uitgewezen dat in totaal 50 bankrekeningen en 14 creditcards met de veroordeelde in verband kunnen worden gebracht. Echter, de veroordeelde heeft op 2 oktober 2015 op geen enkele zaaksinhoudelijke vraag antwoord willen geven en geen enkel inzicht gegeven in zijn financiële situatie/de herkomst van zijn (gestelde legale) inkomsten en zijn (contante) uitgaven. De omstandigheid dat de veroordeelde weigert een verklaring af te leggen kan weliswaar op zichzelf niet bijdragen aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar indien de veroordeelde geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, staat het de rechter vrij dit in zijn overwegingen omtrent die schatting te betrekken.

Eind 2018 zijn vijf van de door de verdediging verzochte getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. Na deze getuigenverhoren is door de verdediging, hoewel daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, geen nadere conclusie meer genomen. Daarnaast zijn - hoewel aangekondigd door de verdediging bij (aanvullende) conclusie van antwoord - geen stukken in het geding gebracht ter weerlegging van de bevindingen uit het rapport. Evenmin is de veroordeelde op enige (ontnemings)zitting verschenen om tekst en uitleg te geven over zijn inkomsten en uitgaven. Dit terwijl de veroordeelde juist bij uitstek degene is die volledig inzage zou kunnen geven in zijn vermogen, uitgaven en geldstromen vanuit Dubai, Zwitserland en Spanje in de onderzoeksperiode. Immers, tijdens de doorzoeking in de woning van zijn zus adres 3 in Dubai zijn Excel-lijsten aangetroffen waarop zij de vorderingen en betalingen bijhield. Deze Excel-lijsten zijn als betrouwbaar te beschouwen aangezien de veroordeelde in een OVC-gesprek op 11 april 2011 heeft verklaard:

“(ntv) mijn zus zit er als een pitbull bovenop. Ja, die doet alles voor me. Die is honderd procent te vertrouwen.”

Conclusie

Door de verdediging is nimmer één van de gestelde (vermogens)posten concreet en onderbouwd weersproken, terwijl bij een vordering van ruim 50 miljoen euro - waaraan het openbaar ministerie maar liefst 30 ordners met stukken ten grondslag heeft gelegd - wel enige gemotiveerde onderbouwing mag worden verwacht. Het verweer dat het openbaar ministerie niet aan de op hem rustende bewijsplicht heeft voldaan, wordt dus verworpen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^